1. Wat is het onderwerp van deze tekst?
Het onderwerp formuleer je in een woord of woordgroep (géén hele zin).
2. Wat is de hoofdgedachte van deze tekst?
Oftewel: wat zegt de schrijver, in één hele zin, over dit onderwerp? Let op: formuleer je antwoord op zo’n manier dat het duidelijk is voor iemand die de tekst helemaal niet gelezen heeft.
3. Wat is het doel van deze tekst?
4. Welke tekstsoort is dit?
5. Op welke manier trekt de schrijver de aandacht in de inleiding?
(Bijvoorbeeld met een anekdote, een vraag, aankondigen van het onderwerp, etc.)
6. Waarmee sluit de schrijver af?
(Bijvoorbeeld met een samenvatting, een conclusie, een oproep, etc.)