H2 en H3 woorden en gramm. 1havo

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

1 / 49
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 49 slides, with text slides.

Items in this lesson

BESTAL!
Boeken Etui Schrift Takenklapper Agenda Leesboek

Slide 1 - Slide

Lees in je leesboek. 
Boek vergeten?
Lees dan een stukje fictie of gedicht
uit het leerwerkboek.
timer
15:00
Leg je schrift/boek open op tafel, zodat ik de weektaak kan aftekenen.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Lesplanning
week 48
- Planning P2 tot de toetsweek                     doornemen. 

- Uitleg begrippen woorden 2.5 / 3.5
  SYNONIEMEN en TEGENSTELLINGEN

- Klassikaal: opdr. 14 van 2.5 maken.

- Zelfstandig werken:
   - 10 min. stiltewerktijd
   - samen in de tafelgroep

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

 WOORDEN
Leerdoelen:
 - je leert van synoniemen zijn
 - je leert 25 nieuwe woorden van H3.5
 - je leert wat tegenstellingen zijn




Slide 8 - Slide

2.5 blz. 105

Slide 9 - Slide

3.5 blz. 170

Slide 10 - Slide

3.5 WOORDEN
Grondwoord: een woord met een duidelijke betekenis.
Voorvoegsels: een lettergreep voor een grondwoord (on-, mis-, wan-,...) vb. onzin
Achtervoegsels: een lettergreep na een grondwoord (- loos, - arm,...) vb. kansloos

Een voor- en achtervoegsel is meestal geen echt woord, maar geeft het grondwoord een andere betekenis.

                                      
on
zin
on
geluk
mis
koop

Slide 11 - Slide

Veelvoorkomende voorvoegsels





(...) achtervoegsels
Voorbeeld

a-: niet

anti-: tegen

on-: niet

mis-: verkeerd, fout

wan-: slecht, verkeerd

ex-: niet meer


asociaal

antislip

onaardig

misdragen

wantoestand

ex-man




-loos: zonder

-arm: met weinig



kostenloos

kansarm



Slide 12 - Slide

Planning week 48
Weektaak 48
H2.5 opdr. 13, 14 en 15 & H3.5 opdr. 2, 4, 6, 14 en 15 



timer
10:00
Snap je een opdracht niet? 
- lees de vraag nog een keer; wat staat er          boven? 
- lees de leertekst(en) van de paragraaf.
- sla de vraag eerst over en werk verder. 
- vraag daarna in je tafelgroep.
- vraag tot slot aan mij. 

Slide 13 - Slide

Lesplanning
week 49
- Opdracht 2 van 2.7 maken: 
   WOORDSOORTEN
                   - opdracht 2 nakijken.

- Keuze uit: 
   - uitleg woordsoorten LW, ZN en WW
   - opdrachten in boek maken.

- Zelfstandig werken:
   - 10 min. stiltewerktijd
   - samen in de tafelgroep

Slide 14 - Slide

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Slide

Woordsoorten LW, ZN en WW

- Ik fiets op mijn fiets.

- Het regent keihard. 

- De geconcentreerde leerling let goed op tijdens de uitleg.

Slide 17 - Slide

2.7 zelfstandig naamwoord (ZN)

Slide 18 - Slide

2.7 werkwoord (WW) 
Een werkwoord drukt vaak een handeling uit. Die ww zijn 'doe-woorden'. 
praten, fietsen, dansen, zwaaien etc.

Andere werkwoorden drukken een situatie of een gebeurtenis uit.
vallen, struikelen, schikken, regenen, sneeuwen etc.

Werkwoorden kun je vervoegenDe vorm kan veranderen (tijd, enkv.-meerv.)
Het hele werkwoord wordt ook wel 'infinitief' genoemd.





Slide 19 - Slide

2.7 lidwoord (LW)
Lidwoorden staan altijd voor een zelfstandig naamwoord! 
- Een is een onbepaald lidwoord.
- De en het zijn bepaalde lidwoorden.


Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

in elke zin!
soms

Slide 25 - Slide

Deze les:
Toetsstof taak 4 (h2 en H3)
Uitleg begrippen spelling
Zelfstandig werken

Slide 26 - Slide

Slide 27 - Slide

Terugblik
Spelling van de persoonsvorm (pv)

H1 Tegenwoordige tijd (pv-tt)

H2 Verleden tijd (pv-vt) 

Slide 28 - Slide

Terugblik
H1 Spelling van de persoonsvorm tegenwoordige tijd - PV TT





ik of jij erachter
stam
(ik-vorm) 
ik word, vind jij
enkelvoud: jij/hij/zij/het
stam + t
(ik-vorm + t)
jij wordt, zij vindt
meervoud:
wij/zij/jullie
hele werkwoord
(infinitief)
wij vinden, jullie worden 

Slide 29 - Slide

blz. 124

Slide 30 - Slide

Lesdoelen 3.8 

Deze les leer je:

; hoe je de pv van zwakke werkwoorden in de     verleden tijd (v.t.) vormt. 

; hoe je het meervoud van zelfstandig                 naamwoorden (zn) spelt.  

Slide 31 - Slide

Spelling H2
Spelling van de persoonsvorm verleden tijd - PV VT   
                                                                                            sterke werkwoorden
infinitief
meervoud vt
enkelvoud vt
lopen
liepen
liep
varen
voeren
voer
zoeken
zochten
zocht
bespreken
bespraken
besprak
slaan
sloegen
sloeg
Schrijf zo kort mogelijk!

Slide 32 - Slide

H3 Spelling van de persoonsvorm verleden tijd  
                                                                                   PV VT 
                                                                                   
De klank van de stam blijft hetzelfde!

Slide 33 - Slide

Zwakke werkwoorden

Slide 34 - Slide

Zwakke werkwoorden
De verleden tijd van zwakke werkwoorden maak je zo:




enkelvoud
stam + -de
stam + -te
ik/jij/hij/zij
speelde, herhaalde
lustte, fietste
meervoud
stam + -den
stam + -ten
wij/jullie/zij
speelden, herhaalden
lustten, fietsten

Slide 35 - Slide

Even oefenen
infinitief                  stam                  ik-vorm                  ik/hij/zij/het   V.T.

stoten                       stot                    stoot

verven                     verv                      verf

bonzen                   bonz                    bons

Slide 36 - Slide

Meervoud ZN 2
Woorden die eindigen op -ie met de klemtoon op -ie schrijf je in het meervoud met -ieën    
                kopieën, categorieën, strategieën, drieën ...  

Woorden die eindigen op -ie zonder klemtoon op -ie schrijf je in het meervoud op -iën    
                koloniën, bacteriën, oliën, poriën ...     





Slide 37 - Slide

Meervoud ZN 2
Sommige woorden hebben een meervoud op  -iën en op -s
                compagnieën - compagnies,  galerieën - galeries

Woorden die eindigen op -ee, krijgen in het meervoud -ën
                zee - zeeën, fee - feeën, idee - ideeën 

Slide 38 - Slide

Meervoud ZN 2
Leenwoorden uit het latijn op -um hebben soms twee meervoudsvormen: hun oorspronkelijke op -a en een vernederlandste meervoudsvorm -ums      
                museum - musea / museums     
                datum - data / datums 

Woorden die eindigen op -cus, krijgen in het meervoud -ici
                academicus - academici, politicus - politici , technicus - technici

Slide 39 - Slide

Zelfstandig werken 
Maak de opdrachten van 3.8:
opdr. 1, 2, 4, 5 en 6

Stiltewerktijd

                            
                                      


                                          
Snap je een opdracht niet? 
- lees de vraag nog een keer; wat             staat erboven? 
- lees de leertekst op blz. 189 en 191
- sla anders eerst over en werk verder. 
- vraag daarna in je tafelgroep.
- vraag tot slot aan mij. 
timer
10:00
Werk in je boek. 

Slide 40 - Slide

Slide 41 - Slide

Terugblik
Meervoud zelfstandig naamwoorden 1

-en

-s

-'s

Slide 42 - Slide

Terugblik
Meervoud zelfstandig naamwoorden 1

-en

-s

-'s

Sommige zn hebben twee vormen in het meervoud:
groenten / groentes,  gedachtes / gedachten etc.
Je schrijft er een -s achter, als: het zn eindigt op een lange klinker: shampoo / shampoos of als de letter een accent heeft:             cafés 
 café /
Als het zn eindigt met Ik hOU vAn Y's - die je met 1 letter schrijft.

Slide 43 - Slide

1.3 LEZEN                 week 38
Maak nu H1.3 Lezen opdracht 9 t/m 14   (blz. 26 tm 29). 

Je maakt de opdrachten in je schrift!
timer
10:00
Snap je een opdracht niet? 
- lees de vraag nog een keer; wat staat er          boven? 
- lees de leertekst(en) van de paragraaf.
- sla de vraag eerst over en werk verder. 
- vraag daarna in je tafelgroep.
- vraag tot slot aan mij. 

Slide 44 - Slide

Planning week 41
Les 1: werkwoordspelling
1.8 spelling: opdr. 6, 7, 9 en 10, blz. 62+63

Les 2: leestekens
Alles nakijken en aftekenen (1.9 slaan we over) + Talent online!

Les 3: toets H5 inzien/bespreken


Toets H1: maandag 14 oktober



Slide 45 - Slide

persoonsvorm
JA
NEE
             T.T.
ik                  hak (je)
jij/hij/zij/het hakt
wij                 hakken
              V.T.
hakte             (de)
hakte             (de)
hakten           (den)
alle andere werk-
woorden: vd, td, otd:

gebruik:
- Verlegproef
- 'T eX KoFSCHiP

Slide 46 - Slide

leestekens
Neem zin A en B over in je schrift en gebruik de juiste leestekens/hoofdletter:

A. Toen hij onverwacht van zijn vader een brommer kreeg dacht hij wil ik zo’n        vieze stinkende milieuvervuiler wel hebben

B. Tijdens de wiskundeles riep de docent uit omdat ik als huiswerk voor                   maandag 10 opdrachten opgeef hebben jullie vast een heerlijk weekend

Slide 47 - Slide

Antwoorden leestekens
A  Toen hij onverwacht van zijn vader een brommer kreeg, dacht hij: wil ik               zo’n vieze, stinkende milieuvervuiler wel hebben? (4x)
b  Tijdens de wiskundeles riep de docent uit: ‘Omdat ik als huiswerk voor               maandag 10 opdrachten opgeef, hebben jullie vast een heerlijk weekend!’       (6x)  
              maximumscore:2 pt.
              0,2 pt. per correct geplaatst leesteken of hoofdletter
           –0,2 pt. als in zin a wil met een hoofdletter is gespeld en/of als de                            gedachte tussen aanhalingstekens is geplaatst.


Slide 48 - Slide

Slide 49 - Slide