herhalingsles hoofdstuk 2 taalverzorging

herhalingsles hoofdstuk 2 taalverzorging
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

herhalingsles hoofdstuk 2 taalverzorging

Slide 1 - Slide

Wat te leren voor de toets: 
2.1 persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
2.2 persoonsvorm in de verleden tijd
2.3 voltooid en tegenwoordig deelwoord
2.4 Engelse werkwoorden 
2.5 alles door elkaar

Slide 2 - Slide

Hoe vind je de persoonsvorm?
A
Door de zin van tijd te veranderen
B
Door de zin hetzelfde te laten en te kijken welke werkwoorden belangrijk zijn
C
Door de zin vragend te maken
D
de persoonsvorm zijn alle werkwoorden in de zin

Slide 3 - Quiz

Slide 4 - Slide

Noteer de juiste vorm van het werkwoord:
Die acteur wordt al jaren (belagen) door een stalkende fan.

Slide 5 - Open question

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in:
Vanaf volgende maand (halveren) ons bedrijf de voorrijkosten
A
halfeert
B
halveren
C
halveert

Slide 6 - Quiz

Wat is de persoonsvorm verleden tijd:
De eendjes (vluchten) het water in.
A
vluchtte
B
vluchtten
C
vluchten
D
vluchtde

Slide 7 - Quiz

Het voltooid deelwoord

Slide 8 - Slide

Noteer het voltooid deelwoord van de volgende werkwoorden
Ik heb nooit meer (horen) hoeveel de maatregelen uiteindelijk hebben (kosten).

Slide 9 - Open question

Wanneer eindigt het op -d of -t 
Stap 1) maak de stam van het werkwoord bijvoorbeeld werken -> stam is werk 
Stap 2: is het een sterk of zwak werkwoord? 
Stap 3: bij een zwak werkwoord kijk je naar -d of -t. Zit de laatste letter van de stam in 't Kofschip of ex-fokschaap? 
4: Werk -> zit in 't Kofschip, dus voltooid deelwoord is gewerkt

Slide 10 - Slide

Let op!
Wanneer je het voltooid deelwoord maakt, kijk je naar het werkwoord zonder -en. 
Bijvoorbeeld doven -> -en eraf = dov 
zit de v in het 'T Kofschip of ex-fokschaap -> nee
Dus gedoofd 

Slide 11 - Slide

Noteer de juiste vorm van de bijvoeglijk gebruikte deelwoord:
het (verspreiden) idee
A
verspeiden
B
verspreidde
C
verspreide

Slide 12 - Quiz

Wat is een tegenwoordig deelwoord?
A
Wanneer iets nu gebeurt
B
Wanneer twee dingen tegelijkertijd gebeuren
C
Een tegenwoordig deelwoord bestaat niet

Slide 13 - Quiz

Vul het goede antwoord in:
Karel kwam (niezen) het kantoor binnen.
A
niest
B
niezend
C
niezent
D
niesde

Slide 14 - Quiz

Wat is de juiste vorm van het werkwoord in de tegenwoordige tijd:
Mijn broer (gamen) het hele weekend.
A
gamet
B
gamed
C
gamt
D
gamen

Slide 15 - Quiz

Vul de juiste vorm van het werkwoord in:
Patrick (squashen) iedere dinsdag.

Slide 16 - Open question

Vul het goede antwoord in:
Omdat ik zaterdag niet naar de familie wilde, (faken) ik een griepje
A
fake
B
fakete
C
fakede

Slide 17 - Quiz

Engelse werkwoorden vervoeg je op precies dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden

Slide 18 - Slide

Vul het goede antwoord in:
Welke muziek (streamen) jullie afgelopen jaar het meeste?
A
streamen
B
streamde
C
streamden
D
streamten

Slide 19 - Quiz

Vul het goede antwoord in van de verleden tijd :
Monique (cheaten) tijdens het spelen van het spel.
A
cheat
B
cheatte
C
cheatde
D
cheatten

Slide 20 - Quiz

Jullie mogen individueel aan de slag om de toets voor te bereiden, succes!

Slide 21 - Slide