Zorghotel deel B

Zorghotel 
Deel B van zorghotel 
1 / 31
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Zorghotel 
Deel B van zorghotel 

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Welke 5 bereidingstechnieken zie je in de vorige slide?

Slide 3 - Open question

Het Voedingscentrum : is een organisatie die voorlichting en advies geeft over gezonde, gevarieerde en veilige voeding.

BMI: Body Mass Index: een getal dat aangeeft wat de verhouding tussen je lichaamsgewicht en lichaamslengte is zodat je weet of je op gewicht bent of ondergewicht of overgewicht hebt

De Schijf van Vijf : is een hulpmiddel van het Voedingscentrum dat je kunt gebruiken om gezond te eten.

Slide 4 - Slide

Wat weet je
nog van de
schijf van 5

Slide 5 - Mind map



Tot welk vak van de schijf van vijf
behoort spaghetti?

A
nr. 1
B
nr. 3
C
nr. 4
D
nr. 5

Slide 6 - Quiz

Een voedingsstof:een stof die in voedingsmiddelen zit. 
Voedingsstoffen worden ingedeeld in zeven groepen:
  1. koolhydraten
  2. eiwitten
  3. vetten
  4. vitaminen
  5. mineralen
  6. vezels
  7. vocht.

  

 

 

Slide 7 - Slide

Een mineraal:  een stof die je lichaam nodig heeft om allerlei processen te regelen, om gezond te blijven, te kunnen groeien en om je te beschermen tegen ziekten. 

Een vitamine:  een voedingsstof die in je lichaam allerlei processen regelt en jou beschermt tegen ziekten. Vitaminen regelen van alles rondom de bouw- en brandstoffen. Er zijn dertien verschillende vitaminen bekend. De bekendste vitaminen zijn vitamine A, B1, B2, C, D en K. 

Slide 8 - Slide

Diabetes: (suikerziekte) is een storing in de stofwisseling. De alvleesklier maakt onvoldoende of helemaal geen insuline. Insuline is nodig om de hoeveelheid suiker in het bloed te regelen. Als je diabetes hebt, krijg je medicijnen en/of spuit je jezelf insuline in. Hierdoor daalt de suikerspiegel van het bloed.

Diabetes type 2: . Diabetes type 2 ontstaat op oudere leeftijd of door een ongezonde levensstijl. Type 1 is vaak aangeboren. Jonge kinderen hebben meestal type 1. Type 2 is gebonden aan de leefstijl en ontstaat meestal op latere leeftijd.


Slide 9 - Slide

Wat is diabetes?
A
spierziekte
B
bloedarmoede
C
hypo
D
suikerziekte

Slide 10 - Quiz

Hart- en vaatziekten: een verzamelnaam voor alle hart- en/of bloedvatenziekten. Deze ontstaan wanneer de bloedvoorziening door bepaalde bloedvaten onvoldoende is. Hierdoor kan een zuurstoftekort ontstaan.

Obesitas:(zwaarlijvigheid of vetzucht) is het hebben van ernstig overgewicht. Je hebt een BMI boven de 30 en weegt veel meer dan goed is voor je gezondheid.




Slide 11 - Slide

BMI = Gewicht : (lengte x lengte in m)

Slide 12 - Slide

BMI berekenen
Bereken BMI van mevrouw Janssen. 
tip: bereken eerst meter x meter en ga dan verder met de formule.
Heeft mevrouw Janssen Obesitas?

Gegevens:
Lengte: 1,75 m
Gewicht: 69 kg 

Slide 13 - Slide


Vul hier je antwoord van je berekening BMI van mevrouw Janssen in.

Slide 14 - Open question

Een energiebeperkt dieet : een dieet waarbij je ervoor zorgt dat je minder calorieën binnenkrijgt dan je verbruikt, waardoor je afvalt.

Een calorie: een eenheid (maat) voor een hoeveelheid energie of arbeid. De calorieën uit voeding druk je uit in kilocalorieën of in joule (1 kilocalorie = 4,19 kilojoule). Je krijgt calorieën binnen door je voeding en je verbruikt calorieën door te bewegen.

 

Slide 15 - Slide

Jasmijn wil afvallen. Ze volgt daarom een energie beperkt dieet.
Welke voedingsmiddelen zijn goed voor haar?

A
gebonden tomatensoep met room
B
gegrilde kipfilet met groente
C
witbrood met pindakaas
D
Karbonade

Slide 16 - Quiz

Welvaartsziekten zijn ontstaan doordat de leefstijl van mensen is veranderd door meer welvaart.
Welvaart: (rijkdom) is de mate waarin het economisch goed gaat. Hoe groter de economische ontwikkeling van een land, hoe groter de welvaart is.

Welzijn: (of welbevinden) betekent dat je je goed voelt, dat het goed met je gaat. Je bent gelukkig met jouw situatie en de mensen en dingen om je heen. Bij welzijn draait alles om de geestelijke gezondheid.

Slide 17 - Slide

Wat is geen welvaartsziekte?
A
Aids
B
Diabetes
C
Obesitas
D
Hart- en vaatziekten

Slide 18 - Quiz

Vetzuren: de bouwstenen van vetten. Je lichaam heeft vetten nodig als brandstof voor energie en als een soort bouwstof voor de celwanden. Er zijn onverzadigde en verzadigde vetzuren. 

Onverzadigd =  O van Oké en Verzadigd =  V van Verkeerd

 Het cholesterolgehalte: geeft aan hoeveel vet er in je bloed zit. Als je te veel vet in je bloed hebt, dan heb je een hoog cholesterolgehalte. Het is geen ziekte maar wel een van de risicofactoren voor het krijgen van hart- en vaatziekten. 

 

Slide 19 - Slide

Verzadigd vet: vet dat uit verzadigde vetzuren bestaat. Veel gebruik van verzadigd vet kan het risico op het vernauwen van de bloedvaten vergroten met grotere kans op een herseninfarct of hartinfarct.
Vetzuren: de bouwstenen van vetten. Je lichaam heeft vetten nodig als brandstof voor energie en als een soort bouwstof voor de celwanden. Er zijn onverzadigde en verzadigde vetzuren. 

Onverzadigd =  O van Oké en Verzadigd =  V van Verkeerd

 Het cholesterolgehalte: geeft aan hoeveel vet er in je bloed zit. Als je te veel vet in je bloed hebt, dan heb je een hoog cholesterolgehalte. Het is geen ziekte maar wel een van de risicofactoren voor het krijgen van hart- en vaatziekten. 

 

Slide 20 - Slide

Cholesterol: een vetachtige stof die onmisbaar is voor het lichaam. Cholesterol is nodig als bouwstof voor de celwanden en ook voor de spijsvertering. 

LDL- Cholesterol plakt dan vast aan de binnenzijde van de bloedvaten. Hierdoor worden de bloedvaten smaller en kunnen ze zelfs verstopt raken, waardoor er geen bloed meer doorheen kan. Niet al het cholesterol is hetzelfde. Er bestaat ‘slecht’ en ‘goed’ cholesterol.
Slecht                                                                                                                            Goed
LDL  Cholestrol = Loser                                                                                      HDL Cholestrol = Hero

Slide 21 - Slide

LDL-cholesterol,: het slechte cholesterol, is het cholesterol dat vastplakt in bloedvaten..
 HDL-cholesterol,: het goede cholesterol, neemt het cholesterol uit het bloed weg en brengt het naar de lever, waar het wordt afgebroken. HDL-cholesterol beschermt op die manier tegen hart- en vaatziekten.

Slide 22 - Slide

Wat is het verschil tussen verzadigd en onverzadigd vet?

Slide 23 - Open question

Menuleer: de kennis die nodig is voor het goed samenstellen van menu’s.

Voedingsleer : kennis over voeding. Je leert welke voedingsstoffen in voedingsmiddelen zitten. Je leert wat je lichaam nodig heeft aan vitamines, mineralen en andere voedingsstoffen voor een gezonde voeding.

Een gang: een gerecht (of een combinatie van gerechten) dat als onderdeel van een maaltijd wordt geserveerd. Bijvoorbeeld een voorgerecht of hoofdgerecht.

Een ingrediënt: een onderdeel, een bestanddeel van een gerecht, recept of medicijn. Alle ingrediënten bij elkaar vormen na bereiding het gerecht of het medicijn.
 

Slide 24 - Slide

Een menuplan: een lijst van maaltijden die in de komende periode geserveerd worden.

Een menucyclus:  het vastleggen van de menu's voor een aantal weken, bijvoorbeeld in een instelling of ziekenhuis.

Een seizoensgroente:  een product dat je alleen in een bepaald jaargetijde kunt krijgen. Sommige seizoensgebonden producten zijn wel het hele jaar te koop, maar komen dan uit de kas of uit een ver land.

Slide 25 - Slide

Bij het samenstellen van een menu moet je rekening houden met de volgende punten:

Een gerecht moet de juiste functie hebben:
  1. Een voorgerecht moet de eetlust opwekken.
  2. Een hoofdgerecht moet de grootste trek wegnemen.
  3. Het nagerecht moet de maaltijd afsluiten.

Slide 26 - Slide

Vezelrijk : met veel voedingsvezels. Vezelrijk voedingsmiddel is belangrijk voor een goede stoelgang.Het heeft een hoge verzadigingswaarde, je krijgt snel een vol gevoel.
 De verzadigingswaarde: geeft aan hoelang je na het eten een vol gevoel blijft houden.


Slide 27 - Slide

Stel een 3 gangen menu samen
Voorgerecht, hoofdgerecht en nagerecht.
Schrijf de namen van de gerechten op.

Slide 28 - Open question

Mise-en-place: het voorbereidende werk in een restaurant, zowel in de keuken als in het gastengedeelte. Door in de keuken alle ingrediënten in de juiste volgorde neer te leggen, hoef je niet meer op het recept te kijken tijdens de bereiding.

Mastiek maken: alles wat te maken heeft met opruimen en schoonmaken in de keuken of in het restaurant.Voordat je in het restaurant tafels kunt dekken, moet je ervoor zorgen dat het restaurant opgeruimd en schoon is. Dit heet in de horeca mastiek maken.

Poleren: het opwrijven, oppoetsen van schone materialen met een poleerdoek. Je poleert glaswerk, bestek en serviesgoed zodat er geen vuil of vingerafdrukken meer te zien zijn. 

Slide 29 - Slide

Deze twee woorden geven de twee stappen aan bij het tafeldekken.
De eerste stap is het opdekken. Hierbij leg je het tafellaken op de tafel.
De tweede stap is het indekken. Daarbij worden alle materialen ingedekt (op tafel gezet) die een gast meestal gebruikt bij het eten van de maaltijd.  

Slide 30 - Slide

Evaluatie:
Wat heb je geleerd?

Slide 31 - Open question