P1 W6 Tegenwoordige- en verleden tijd + samenvatten

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMBOStudiejaar 4

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Ezelsbruggetje
Verander het werkwoord dat op een -d eindigt in een ander werkwoord dat daar niet op eindigt, bijv. lopen. 

Hoor je dan een -t? Dan moet je een -t toevoegen. 
Dus:
landen - ik-vorm: ik land, jij-vorm: jij land(t?)
lopen - ik-vorm: ik loop, jij-vorm: jij loopt(!)

Slide 5 - Slide

Jij ... op de vraag.
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 6 - Quiz

Het vliegtuig ... om half zeven.
A
land
B
landt

Slide 7 - Quiz

Waarom ... je mij niet?
A
antwoord
B
antwoordt

Slide 8 - Quiz

Ik ... opgehaald.
A
word
B
wordt

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

De storm ... ons tuinhuisje.
A
verwoeste
B
verwoestte
C
verwoesde
D
verwoestde

Slide 12 - Quiz

Het team ... pas laat op Schiphol.
A
lande
B
landde
C
landen
D
landden

Slide 13 - Quiz

Mijn vriend ... de aanvraag nog net op tijd.
A
poste
B
postte
C
posde

Slide 14 - Quiz

Hij ... met zijn scooter naar huis.
A
racete
B
racette
C
racede

Slide 15 - Quiz

De kinderen ... me uit.
A
lachten
B
lachden
C
lachtten

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Slide

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 21 - Slide

Slide 22 - Slide

Slide 23 - Slide

Slide 24 - Slide

Samenvatten
  • Alleen in de tegenwoordige tijd
  • Maximaal 2 persoonsvormen in 1 zin
Voorbeeld: de verdachte krijgt een rijontzegging, daarnaast moet hij een rij-cursus volgen. 

Slide 25 - Slide

Aan de slag!
Ga werken aan:
Lezen, Luisteren, Kijken 1.6: Aantekeningen maken en samenvatten
Opdrachten 1 t/m 4 (niet de extra opdrachten)

Klaar? Werk aan computervaardigheden, hoofdstuk 5 t/m 8. 

Slide 26 - Slide