misschien de echte toets

Sperma bestaat uit:
A
Zaadcellen
B
Zaadcellen en een beetje urine
C
Zaadcellen en vocht
D
Zaadcellen en slijm
1 / 41
next
Slide 1: Quiz
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Sperma bestaat uit:
A
Zaadcellen
B
Zaadcellen en een beetje urine
C
Zaadcellen en vocht
D
Zaadcellen en slijm

Slide 1 - Quiz

Wat is de functie van de eileider
A
De eileiders maken eicellen
B
De eileiders vervoeren eicellen naar de baarmoeder
C
In de eileiders groeit een embryo
D
Dit is de ingang naar de baarmoeder

Slide 2 - Quiz

Hoe lang blijft een eicel leven?
A
14 dagen
B
28 dagen
C
12 - 24 uur
D
0 - 12 uur

Slide 3 - Quiz

Op welke dag vindt meestal de eisprong plaats tijdens de menstruatiecyclus
A
13
B
14
C
15
D
16

Slide 4 - Quiz

Wat is innesteling
A
Bevruchting: samensmelten van de eicel en zaadcel
B
Wanneer de eisprong heeft plaats gevonden en de eicel naar de baarmoeder gaat
C
Bolletje cellen die zich vastzet in het baarmoederslijmvlies
D
Wanneer het embryo duidelijke kenmerken begint te vertonen

Slide 5 - Quiz

Hoe noem je een ongeboren kind van 8 weken?
A
Foetus
B
Eicel
C
Embryo
D
Geen van allen

Slide 6 - Quiz

Welke van de twee is groter?
A
Zaadcel
B
Eicel

Slide 7 - Quiz

Welke twee letters geven organen aan die zaadvocht maken?
A
P en Q
B
P en R
C
R en Q

Slide 8 - Quiz

De bijballen maken zaadcellen
A
Ja
B
Nee

Slide 9 - Quiz

Waar vindt bevruchting plaats?
A
In de baarmoeder
B
In de eierstok
C
In de eileider
D
In de vagina

Slide 10 - Quiz

Wat is de rode kleur?
A
Eisprong/Ovulatie
B
Menstruatie
C
Vruchtbare periode
D
Menstruatiecyclus

Slide 11 - Quiz

Wat is de donker groene kleur?
A
Eisprong/Ovulatie
B
Menstruatie
C
Vruchtbare periode
D
Menstruatiecyclus

Slide 12 - Quiz

Wat gebeurt er op dag 14 in de menstruatiecyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie

Slide 13 - Quiz

Twee weken na de eerste dag van de menstruatie is de vrouw meestal vruchtbaar
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Als je zwanger bent wordt je nog steeds ongesteld
A
Waar
B
Niet waar

Slide 15 - Quiz

Waardoor worden de borsten van een vrouw groter als ze zwanger is?
A
Hormonen stapelen zich op in de borsten
B
De melkklieren groeien
C
Er zit melk in de borsten
D
Er worden vetreserves opgeslagen

Slide 16 - Quiz

Welk deel zorgt voor de uitwisseling van zuurstof en voedingsstoffen?
A
Baarmoeder
B
Embryo
C
Eierstokken
D
Placenta

Slide 17 - Quiz

Waar dient vruchtwater voor?
A
Voeding voor de baby
B
Het is een bijproduct, het heeft geen nut
C
Daar wordt het bloed gezuiverd
D
Ter bescherming van de baby

Slide 18 - Quiz

Hoe lang is een vrouw gemiddeld zwanger?
A
9 maanden
B
11 maanden
C
1 jaar
D
8 maanden

Slide 19 - Quiz

Als er geen bevruchting is geweest, vindt er dan een innesteling plaats?
A
ja
B
nee
C
soms wel
D
dat kun je niet weten

Slide 20 - Quiz

Vindt de innesteling plaats, ongeveer veertien dagen na de laatste menstruatie?
A
ja
B
nee

Slide 21 - Quiz

Hoe noemen we het samensmelten van zaadcel en eicel?
A
bevruchting
B
innesteling
C
menstruatie
D
ovulatie

Slide 22 - Quiz

Het maagdenvlies is een echt vlies en sluit de vagina helemaal af
A
Juist
B
Onjuist
C
niet bij iedereen
D
dat kun je niet weten

Slide 23 - Quiz

Het maagdenvlies sluit de baarmoeder af van de buitenwereld
A
Juist
B
Onjuist

Slide 24 - Quiz


Wat is een ander woord voor eisprong
A
Orgasme
B
Organisme
C
Ovulatie
D
Innesteling

Slide 25 - Quiz

Als je nog nooit met iemand gevreeën hebt, is je maagdenvlies nog intact (heel)
A
Ja
B
Nee
C
Dan kun je niet weten

Slide 26 - Quiz


In welk deel van het voortplantingsstelsel van een vrouw bevindt zich het maagdenvlies?
A
In de baarmoeder
B
In de grote schaamlippen
C
In de vagina
D
In de eierstok

Slide 27 - Quiz

Waarin liggen de eicellen?
A
Eierstokken
B
Baarmoeder
C
Eilleider
D
Vagina

Slide 28 - Quiz

Hoe noemen we het samensmelten
van zaadcel en eicel?
A
bevruchting
B
innesteling
C
menstruatie
D
ovulatie

Slide 29 - Quiz

Op welke dag vindt meestal de eisprong plaats tijdens de menstruatiecyclus
A
13
B
14
C
15
D
16

Slide 30 - Quiz


Wanneer ben je zwanger?
A
Als de eisprong is geweest
B
Als de bevruchte eicel is ingenesteld
C
Als de eicel en zaadcel samen zijn samengesmolten
D
Als de zaadcel de eicel heeft bevrucht

Slide 31 - Quiz

Wanneer spreken we
van het woord bevruchting?
A
Bij een bolletje cellen
B
Bij een eisprong
C
Tijdens een ovulatie
D
Bij het samensmelten van de kernen

Slide 32 - Quiz


Volgorde van de voorzijde naar de achterzijde
bij de vrouw (in de schaamstreek):
A
clitoris, anus, vagina
B
vagina, anus, clitoris
C
clitoris, poepgat, anus
D
clitoris, vagina, anus

Slide 33 - Quiz

Een orgasme kan komen door prikkeling van de eikel of clitoris
A
Juist
B
Onjuist
C
dat kan nooit

Slide 34 - Quiz


nr. 2
is
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 35 - Quiz


nr. 3
is
A
eierstok
B
urineblaas
C
zaadleider
D
eileider

Slide 36 - Quiz


Waarin worden de eicellen rijp?
A
Eileider
B
Baarmoeder
C
Eierstok
D
Vagina

Slide 37 - Quiz


nr. 5
A
Vagina
B
Eierstok
C
Eileider
D
Urineblaas

Slide 38 - Quiz

Welk onderdeel wordt aangegeven met letter Q?
A
Trechter
B
Eileider
C
Eierstok
D
Vagina

Slide 39 - Quiz


nr. 10 speelt
een rol bij
A
de innesteling
B
de bevruchting
C
het vrijkomen van een eicel
D
de opvang van urine

Slide 40 - Quiz

Wat is seksualiteit?
A
Seksualiteit heeft te maken met van wie je houd
B
Seksualiteit heeft te maken met wie je seks hebt
C
Seksualiteit heeft te maken met op wie je verliefd wordt
D
Seksualiteit zijn gedachten, gevoelens en handelingen die te maken hebben met seks

Slide 41 - Quiz