WOORDEN plus OPDRACHTEN Kennismaken - rose - dag 7

Thema 2 Kennismaken: dag 7

1 / 24
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 24 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Thema 2 Kennismaken: dag 7

Slide 1 - Slide

oud
  • Iemand die lange tijd leeft
  • iets wat al lang bestaat
  • oud <---> jong
  • oud <---> nieuw
  • zin: Mijn opa is 94 jaar, dat is erg oud

Slide 2 - Slide

de oma
  • de moeder van je vader of moeder
  • de oma - de oma's
  • zin: De oma is 88 jaar. 

Slide 3 - Slide

de opa
  • de vader van je vader of moeder
  • de opa - de opa's
  • zin: De opa is 93 jaar. 

Slide 4 - Slide

praten

  • spreken, zeggen
  • tegenovergestelde: zwijgen
  • synoniem: babbelen, kletsen 
  • zin: De leerling praat met de docent. 

Slide 5 - Slide

schrijven
  • letters/woorden op papier zetten of op een computer
  • werkwoord: ik schrijf - wij schrijven
  • zin: Het meisje schrijft in het schrift. 

Slide 6 - Slide

soms
  • niet altijd/af en toe
  • soms <--> vaak
  • zin: Ik koop soms patat.
  • zin: Ik ga soms naar de bioscoop. 

Slide 7 - Slide

spelen
  • voor je plezier iets doen
  • spel/sport/muziek maken
  • tegenovergestelde: werken
  • werkwoord: ik speel - wij spelen 
  • zin: Zij speelt gitaar.

Slide 8 - Slide

Bij het woord 'oud' denk je aan............
A
een kind op de basisschool.
B
iets wat al lang bestaat.
C
iemand die pas geboren is.
D
iemand die al lang leeft.

Slide 9 - Quiz

Maak een zin met het woord
oud.
(minimaal vier woorden, hoofdletter, punt)

Slide 10 - Open question

Hoe noem je de moeder van je moeder?
A
tante
B
nicht
C
oma
D
zuster

Slide 11 - Quiz

Oma is de .................
(er zijn meer goede antwoorden)
A
vader van je ouders.
B
de moeder van je vader of moeder.
C
de moeder van je ouders.
D
de vader van je vader of moeder.

Slide 12 - Quiz

Opa is de .................
(er zijn meer goede antwoorden)
A
vader van je ouders.
B
de moeder van je vader of moeder.
C
de moeder van je ouders.
D
de vader van je vader of moeder.

Slide 13 - Quiz

Slide 14 - Drag question


Noem woorden die horen bij
opa en oma.

Slide 15 - Mind map

Waar zie je hier de picto
praten
A
B
C
D

Slide 16 - Quiz


Een synoniem voor het woord
praten
A
luisteren
B
spreken
C
kletsen
D
babbelen

Slide 17 - Quiz

Schrijven doe je met ................

A
een pen
B
een gum
C
een potlood
D
een computer

Slide 18 - Quiz

Als je schrijft dan.............
A
Luister je naar de woorden.
B
Zet je woorden op papier en op de computer.
C
praat je met elkaar.
D
Zet je letters op papier.

Slide 19 - Quiz

Zoek een foto bij het woord
schrijven.

Slide 20 - Open question

Soms ga ik naar dansles, maar niet elke week.
Ik ga .......................
(er zijn meer goede antwoorden)
A
af en toe
B
meteen
C
niet altijd
D
vaak

Slide 21 - Quiz

Een synoniem van het woord 'soms':
A
meteen
B
niet altijd
C
af en toe
D
vaak

Slide 22 - Quiz

Waar zie je
'spelen?
A
B
C
D

Slide 23 - Quiz

Het tegenovergestelde van
spelen is........
Wat is het beste antwoord?
A
zitten
B
werken
C
staan
D
slapen

Slide 24 - Quiz