What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Klare Taal les 31 Woordvolgorde
Woordvolgorde
De volgorde in een
gewone zin
en in een
vraagzin
.
Klare Taal les 31
1 / 38
next
Slide 1:
Slide
NT2
ISK
This lesson contains
38 slides
, with
interactive quizzes
and
text slides
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Woordvolgorde
De volgorde in een
gewone zin
en in een
vraagzin
.
Klare Taal les 31
Slide 1 - Slide
Leerdoel
Wat weet ik aan het einde van de les?
De woordvolgorde in een gewone zin en in een vraagzin.
De
tijd
en de
plaats
in de zin komt te staan.
Slide 2 - Slide
Wat weet jij al over de woordvolgorde in een gewone Nederlandse zin?
Slide 3 - Mind map
Waar bestaat een zin uit?
1.
O
nderwerp
2.
P
ersoonsvorm van het werkwoord (1e werkwoord)
3.
A
ndere zinsdelen (rest van de zin)
Slide 4 - Slide
O
nderwerp
=> Wie
of
Wat
doet iets?
Mohammed, de vrouw, de leraar, de mensen, de politie, de kat, de tafel, de auto, het examen, ik, jij, hij of zij, U, wij, jullie, zij, etc.
Mohammed
speelt altijd gitaar.
Zij
maken een appeltaart.
Het examen
is moeilijk.
De kat
rent achter de muis aan.
Slide 5 - Slide
Werkwoord
=> Het werkwoord (of:
p
ersoonsvorm) is het
doewoord
in de zin.
Wat gebeurt er?
Wat doet de persoon, het dier of het ding?
Mohammed
speelt
altijd gitaar.
Zij
bakken
een appeltaart.
Het examen
is
moeilijk.
De kat
rent
achter de muis
aan
.
Slide 6 - Slide
Wat is GEEN werkwoord?
A
dansen
B
eten
C
huilen
D
stoelen
Slide 7 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
hebben
B
oefening
C
staan
D
zijn
Slide 8 - Quiz
Wat is GEEN werkwoord?
A
ramen
B
drinkt
C
voel
D
ruiken
Slide 9 - Quiz
A
ndere zinsdelen
=> De
rest
van de zin.
Wanneer, waar, hoe, met wie gebeurt het?
Bijvoorbeeld:
Mohammed speelt
altijd
gitaar
.
Zij bakken een
lekkere
appeltaart
.
Het examen is
heel
moeilijk. Het examen is
in Eindhoven.
De kat rent
achter
de muis
aan
.
De politie geeft
informatie
aan de flatbewoners
.
Slide 10 - Slide
Welke zin is goed?
Ik ga
naar school
morgen
.
Ik ga
morgen
naar school
.
Slide 11 - Slide
De woordvolgorde in een bevestigende zin
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
Ik
Ik
ga
ga
naar school
morgen
.
morgen
naar school
.
Slide 12 - Slide
De woordvolgorde in een bevestigende zin
Eerst
tijd
dan
plaats
.
1.
O
nderwerp
2.
P
V vh WW
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Ik
ga
morgen
naar school
.
Slide 13 - Slide
De woordvolgorde in een vraagzin
????????
2.
P
V vh WW
1
O
nderwerp
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Ga
ik
morgen
naar school?
P O A
Slide 14 - Slide
Nadruk
leggen op de
tijd
3.
A
ndere zinsdelen
TIJD
2
P
V vh WW
2.
O
nderwerp
4.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
Morgen
ga
ik
naar school.
A P O A
Slide 15 - Slide
Nadruk
leggen op de
plaats
3.
A
ndere zinsdelen
PLAATS
2
P
V vh WW
2.
O
nderwerp
4.
A
ndere zinsdelen
TIJD
Naar school
ga
ik
morgen.
A P O A
Slide 16 - Slide
Goede zinnen
Ik ga morgen naar school.
Ga ik morgen naar school?
Morgen
ga ik naar school.
Naar school
ga ik morgen.
Slide 17 - Slide
Goede zinnen
De kinderen lopen
buiten in de regen (mededeling)
Lopen de kinderen
buiten in de regen? (vraag)
Buiten
lopen de kinderen in de regen (binnen is het droog!)
In de regen
lopen de kinderen buiten (dat vinden ze leuk!)
Slide 18 - Slide
Wat is goed?
A
Het meisje een appel eet.
B
Het meisje zij eet een appel.
C
Het meisje eet een appel.
D
Eet een appel het meisje.
Slide 19 - Quiz
Wat is goed?
A
De kinderen gaan naar buiten straks.
B
De kinderen gaan straks naar buiten.
C
Naar buiten gaan de kinderen straks.
D
Straks gaan de kinderen naar buiten.
Slide 20 - Quiz
Wat is goed?
A
Je mee gaat naar zee?
B
Je naar zee gaat mee?
C
Naar zee ga je mee?
D
Ga je mee naar zee?
Slide 21 - Quiz
Welke zin is goed?
A
De meisjes mogen vanmiddag snoep kopen.
B
De meisjes snoep mogen vanmiddag kopen.
C
Vanmiddag mogen de meisjes snoep kopen.
D
De meisjes vanmiddag mogen snoep kopen.
Slide 22 - Quiz
Welke zin is goed?
A
Ik even moet naar de dokter.
B
Ik moet even naar de dokter.
C
Ik moet naar de dokter even.
D
Even ik moet naar de dokter.
Slide 23 - Quiz
Maak hier een vraagzin van:
Ik doe mijn broek aan.
Slide 24 - Open question
Maak hier een vraagzin van:
Ik eet mijn bord leeg.
Slide 25 - Open question
Maak hier een vraagzin van:
Jouw ouders gaan naar school.
Slide 26 - Open question
begin met de tijd:
oma - gefietst - gisteren - heeft
Slide 27 - Open question
Maak een goede zin die begint met de tijd:
jarig - morgen- ik -ben
Slide 28 - Open question
Maak een gewone zin met het woord 'ik.'
Slide 29 - Open question
Maak een vraagzin met het woord 'ik.'
Slide 30 - Open question
Maak een gewone zin met 'om 9 uur.'
Slide 31 - Open question
Maak een vraagzin met 'om 9 uur.'
Slide 32 - Open question
Maak een zin met het 'om 9 uur.'
Leg de nadruk op de tijd.
Slide 33 - Open question
Maak een gewone zin met 'de cursisten.'
Slide 34 - Open question
Maak een vraagzin met 'de cursisten.'
Slide 35 - Open question
Maak een zin met 'de cursisten.'
Leg de nadruk op de tijd.
Slide 36 - Open question
Maak een zin met 'de leerlingen.'
Leg de nadruk op de plaats.
Slide 37 - Open question
Zelfstandig werken
Klare Taal lezen les 31 maken.
Als je klaar bent met les 31, ga je verder met waar je bent gebleven.
Slide 38 - Slide
More lessons like this
Woordvolgorde Klare Taal les 31, Schrijfvaardig h1, oef 3 en 4
February 2025
- Lesson with
42 slides
NT2
ISK
Klare Taal les 31
February 2025
- Lesson with
45 slides
NT2
ISK
Klare Taal les 31
February 2025
- Lesson with
42 slides
NT2
ISK
Woordvolgorde NT2
March 2023
- Lesson with
24 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
NT2 8 februari 2022, Woordvolgorde
November 2022
- Lesson with
13 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
woordvolgorde_1
November 2022
- Lesson with
13 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordvolgorde NT2
5 days ago
- Lesson with
27 slides
NT2
Middelbare school
vmbo t
Leerjaar 1
Woordvolgorde
January 2022
- Lesson with
25 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo b
Leerjaar 1