Bepaalde lidwoorden zijn in het Nederlands ‘de’ en ‘het’.
- bij mannelijke woorden: der, dus der Vater, der Sohn, der Bruder, der Film
- bij vrouwelijke woorden: die, dus die Mutter, die Tochter, die Schwester, die Lampe
- bij onzijdige woorden: das, dus das Kind, das Pferd, das Land, das Programm
- bij woorden in het meervoud: die, dus die Söhne, die Schwestern, die Kinder