verleden tijd haben en sein

1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

Vul de juiste vorm in de verleden tijd in:
(haben) Ihr ........ auch nichts gemacht.
A
habt
B
habten
C
hattet
D
hatten

Slide 3 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Ich ..... keine Zeit.
A
habe
B
hab
C
hat
D
hatte

Slide 4 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Du ... kein Geschenk?
A
hattest
B
hast
C
hatst
D
hattet

Slide 5 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Er .... das nicht gedacht!
A
hat
B
habt
C
hatte
D
hattet

Slide 6 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Wir ..... keine Ahnung.
A
haten
B
hatten
C
hattet
D
haben

Slide 7 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Ich ..... keine Hausaufgaben.

Slide 8 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( haben ) Er ..... nichts gelernt.

Slide 9 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ich ..... sehr krank.
A
was
B
war
C
bin
D
ware

Slide 10 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ihr ..... nicht bei Oma zu Besuch?
A
waren
B
sind
C
seid
D
wart

Slide 11 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Du ..... auf einem Konzert?
A
bist
B
war
C
warst
D
wartest

Slide 12 - Quiz

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Er ..... nicht gekommen!

Slide 13 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Ihr ..... so süß!

Slide 14 - Open question

Vul de juiste vorm van de verleden tijd in:
( sein ) Wir ...... schnell fertig.

Slide 15 - Open question

Ich habe viel Geld.....
A
verdient
B
C
geverdient

Slide 16 - Quiz

Er hat eine Kirche .....
A
besicht
B
besichtigt
C
gebesichtigt

Slide 17 - Quiz

Sie hat nicht...........
A
geantwort
B
beantwort
C
geantwortet
D
beantwortet

Slide 18 - Quiz

wat is het voltooid deelwoord van:
zelten

Slide 19 - Open question

wat is het voltooid deelwoord van:
grillen

Slide 20 - Open question

wat is het voltooid deelwoord van:
beschreiben

Slide 21 - Open question

Verbinde die Modalverben mit der Bedeutung.
kunnen
mogen, toestemming hebben
leuk vinden, lusten, aardig vinden
willen (wens)
möchten
mögen
dürfen
können

Slide 22 - Drag question

timer
1:00
Ich
Du
er/ sie/ es/ man
wir
Ihr
Sie / sie (2)
können
könnt
kannst
kann
können
kann

Slide 23 - Drag question

mogen
kunnen
houden van, lusten
het moet van iemand anders
moeten
willen
weten
wissen
mögen
können
sollen
müssen
wollen
dürfen

Slide 24 - Drag question

sie/Sie 
du
ich
wir
ihr

müssen 

musst

muss

müsst 

müssen 

Slide 25 - Drag question