1 m/h - h/v Grammar Unit 2

• Engels
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Plurals!

Wat was dat ook alweer? 

Plurals is het Engelse woord voor meervoud. Hierna komt een overzicht van alle regeltjes en uitzonderingen.

Wat je ook doet. Zet nooit een 's achter een woord. Dat is altijd fout. 

De basisregel

De basisregel voor meervoud is het woord + s. 

Bijvoorbeeld: 1 bike -> 2 bikes

Bijvoorbeeld: 1 house -> 2 houses 

Sisklank

Woordjes die eindigen op een sisklank daar komt -es achter. 

Bijvoorbeeld: 1 box -> 2 boxes 

Bijvoorbeeld: 1 dress -> 2 dresses 

Medeklinker + -y

Woordjes die eindigen op een medeklinker en een -y gaan we veranderen. Van die -y maken we een i en daarachter zetten we es. 

Bijvoorbeeld: 1 party -> 2 parties

Bijvoorbeeld: 1 baby -> 2 babies

Klinkers zijn: a,e,i,o,u. Medeklinkers zijn alle andere letters. 

Woorden die eindigen op -f of -fe

Deze woordjes die eindigen op -f of -fe gaan we ook veranderen. We maken van die -f een -v. Daarachter zetten we
-es. 

Bijvoorbeeld: 1 wolf -> 2 wolves

Bijvoorbeeld: 1 life -> 2 lives

Woorden die eindigen op -ff

Dit is dus een verschil met de vorige slide. Als we een woord hebben dat eindigt op -ff mogen we daar een s achter zetten. 

1 cliff -> 2 cliffs 

1 handcuff -> 2 handcuffs

Woordjes die eindigen op -o

We zijn nu bijna klaar met alle regeltjes! Hou vol!

Als het woord eindigt op een medeklinker + -o komt daar meestal -es achter. 

Bijvoorbeeld: 1 potato -> 2 potatoes

Als het woord eindigt op een klinker + -o komt daar meestal een -s achter. 

Bijvoorbeeld: 1 video -> 2 videos

Onregelmatige woordjes

Deze woordjes zijn raadselachtig. Deze woordjes hebben namelijk geen regeltjes behalve dat ze veranderen of juist helemaal niet. 

Bijvoorbeeld: 1 tooth -> 2 teeth

Bijvoorbeeld: 1 child -> 2 children

Woordjes die al in meervoud staan. 

Sommige woorden in het Engels staan al in het meervoud. Deze vrienden hoef je niet te veranderen. Ook fijn!

glasses / pyjamas 

Quiz!

Vul steeds zelf de juiste meervoudsvorm in. 

You can do it!

accessory

1. accessories
2. accessory's
3. accessories

1 bus - 2 ?

2 buses

Het woord eindigt op een sisklank. Hier moet dus -es achter. 

leaf

1. leaves
2. leaf's
3. leafes

1 man -> 2 ?

men

Dit is een onregelmatig woord. 

1 man -> 2 men

scarf

1. scarfs
2. scarf's
3. scarves

1 wish -> 2 ?

wishes

Het woord wish eindigt op een sisklank. Hier moet dus -es achter. 

Demonstrative pronouns

Dit zijn aanwijs woordjes. 

This, that, these, those.

Wanneer gebruik je welke vorm?

Dichtbij en enkelvoud = this 

Dichtbij en meervoud = these

Verderweg en enkelvoud = that

Verderweg en meervoud = those 

Met zelfstandig naamwoord: I like that skirt!

Zonder zelfstandig naamwoord: Look at that!

Quiz!

Vul het juiste woord in. This, that, these of those. 

Look at .... trees across over there.

1. this
2. that
3. these
4. those

I like ..... shirts right here!

1. This
2. That
3. These
4. Those

Do you like ... paintings over there?

1. This
2. That
3. These
4. Those

Here is a nice shirt. Try ... on!

1. This
2. That
3. These
4. Those

Present simple

De present simple gebruik je voor dingen die soms/vaak/altijd of nooit gebeuren 

of bij feiten / blijvende situaties / iets wat in het algemeen waar is. 

Hoe maak je de present simple?

De present simple is alleen het hele werkwoord. Als er hij/zij/het in de zin staat moet er een -s achter het werkwoord. 

Bijvoorbeeld: I always walk to school. 

Bijvoorbeeld: My sister never walks to school. 

Shit regel! + s 

Quiz!

Vul steeds de present simple in. 

She always .... (to read) books about history.

1. read
2. reads

It ... (to look) like it will snow every winter.

1. look
2. looks

My parents never.... (to give) me more sweets.

My parents never give me more sweets. 

Er komt geen -s achter het werkwoord omdat er geen he/she/it in de zin staat. 

Let op: parents is meervoud. 

My little brother never ... (to eat) his greens.

1. eat
2. eats

I never ... (to enjoy) reading her blog.

I never enjoy reading her blog.

Er komt geen -s achter het werkwoord omdat er geen he/she/it in de zin staat. 

The dog always ... (to run) off in the park.

The dog always runs off in the park. 

Nu komt er wel een -s achter het werkwoord, omdat de hond altijd een he/she/it is. 

Ontkennende zinnen maken

Een ontkennende zin (-) maken in de present simple doe je zo. 

Bij he/she/it voeg je doesn't toe.  

Er komt nu geen -s achter het werkwoord. 

Bij I/you/we/they voeg je don't toe. 

Bijvoorbeeld: (-) I don't always walk to school. 

Bijvoorbeeld: (-) She doesn't  always walk to school. 

Bevestigende zinnen maken

Een bevestigende zin (+) maken in de present simple is heel makkelijk of simple!

Bijvoorbeeld: (+) I always walk to school. 

Vragende zinnen maken

Vragende (?) zinnen maken in de present simple doe je zo. 

Bij he/she/it begin je met does. 

Er komt nu geen -s achter het werkwoord. 

Bij I/we/you/they begin je met do. 

Bijvoorbeeld: (?) Do I always walk to school? 

Bijvoorbeeld: (?) Does she always walk to school?

Bijzonderheden

Bij vragen en ontkenningen: als het werkwoord to have got in de zin staat gebruik je geen do of does. Je gebruikt nu have got of has got.

Bijvoorbeeld: (+) She has got a test today.

Bijvoorbeeld: (?) Has she got a test today?

Bijvoorbeeld: (-) She hasn't got a test today. 

Quiz!

Maak zelf zinnen met de present simple.

(?) .... you (to sing)?

Do you sing?

Een vraag met I/we/you/they begint met do. 

Het werkwoord to sing hoeven we niet te veranderen. 

(?) .... she ever (to leave) her phone?

Does she ever leave her phone?

Een vraagzin met she/he/it begin je met does. 

Achter het werkwoord to leave mag geen -s omdat het een vraagzin is.

(-) I ... ( not - to clean) my room.

I do not (don't) clean my room. 

Een ontkennende zin met daarin I/we/you/they daarbij moeten we don't gebruiken. Het werkwoord hoeven we niet te veranderen. 

(-) My dad .... (not - to cook) dinner.

My dad does not cook dinner. 

In een ontkennende zin met he/she/it moeten we does gebruiken. Het werkwoord hoeven we niet te veranderen omdat het een ontkennende zin is. 

(?) .... you .... (to have got) any pets?

Have you got any pets?

Weet je nog? Als er to have got in een ontkennende zin of vraagzin staat moeten we die vorm gebruiken en mogen we geen do of does gebruiken. 

(-) I .... (to have got) any pets.

I haven't got any pets. 

In een ontkennende zin met to have got gebruik je

bij he/she/it hasn't got of has not got

bij I/we/you/they gebruik je haven't got of have not got.