6. Als er een lv in de zin staat, kijk je of er een meewerkend voorwerp (mv) in de zin staat -> Aan wie/voor wie + wg + o + lv?
Voorbeeld
Hij | heeft | aan Sanne | een cadeau | gegeven.
1. pv: heeft
2. zinsdelen maken
3. wg: heeft gegeven
4. o: wie/wat heeft gegeven? hij
5. lv: wie/wat heeft hij gegeven? een cadeau
6. mw: aan (voor) wie heeft hij een cadeau gegeven? aan Sanne