This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 60 min
Items in this lesson
Planning voor de les:
4 minuten: binnenkomst, welkom en spullen voor.
5 minuten: voorkennis testen
1 minuut: leerdoelen en huiswerk
20 minuten: uitleg
5 minuten: leerdoelen testen
25 minuten: aan het werk!
Slide 1 - Slide
De overheid bestaat uit het rijk en de provincies, juist of onjuist?
A
juist
B
onjuist
Slide 2 - Quiz
Wie betaalt mee aan de collectieve sector?
A
niet betlastingbetalers
B
Belastingbetalers
Slide 3 - Quiz
Sleep de goederen en/of diensten naar de juiste sector.
collectieve sector
particuliere sector
Slide 4 - Drag question
Wat zijn kenmerken van de collectieve sector? Kies het juiste antwoord.
A
Bedrijven willen winst maken
B
Collectief wordt betaald door overheid met belastinggeld
C
Bedrijven zijn geprivatiseerd
D
Producten en diensten zijn gratis
Slide 5 - Quiz
Leerdoelen:
1. Alles van paragraaf 5.3 en 5.4
HUISWERK: Alle opdrachten van 5.3 en 5.4
Slide 6 - Slide
Paragraaf 5.3
Slide 7 - Slide
Rijksbegroting & Miljoenennota
Slide 8 - Slide
Begrotingstekort & -overschot
Begrotingstekort = uitgaven > inkomsten
Geld lenen
Bezuinigen
Belastingen verhogen
Begrotingsoverschot = inkomsten > uitgaven
Schuld aflossen
Meer uitgeven
Slide 9 - Slide
directe belastingen
Worden direct aan de belastingdienst betaald.
Het gaat om de belasting over inkomen, winst en vermogen.
Slide 10 - Slide
indirecte belastingen
Zitten verwerkt in de prijs van producten en diensten. Ze worden betaald aan de verkoper, deze draagt ze af aan de belastingdienst.
Het gaat om btw en accijns.
Slide 11 - Slide
Loonbelasting is een ... belasting.
A
directe
B
indirecte
Slide 12 - Quiz
Belasting die je betaalt wanneer je een product koopt is een voorbeeld van .....
A
directe belasting.
B
indirecte belasting.
Slide 13 - Quiz
Wat is btw?
A
belasting toenemende waarde
B
belasting toegevoegde waarde
C
belasting toegevoegde winkel
D
belasting tegen waarde
Slide 14 - Quiz
Welke gevolgen heeft een begrotingstekort?
Slide 15 - Open question
Paragraaf 5.4
Slide 16 - Slide
Sociale zekerheid
De zekerheid dat iedereen geld heeft om van te leven. Dit wordt betaald door de overheid. Deze bestaat uit de sociale verzekeringen en de sociale voorzieningen.
Hoe komt de overheid aan dit geld?
belastingen
sociale premies (sociale wetten)
Slide 17 - Slide
Wet uitbetaling loon bij ziekte (Wulbz)
Slide 18 - Slide
Neem over:
Slide 19 - Slide
AKW
Participatiewet
Wlz, AOW, Anw, Wajong
WW, WIA, Wulbz, ZW
Neem over:
Slide 20 - Slide
Slide 21 - Slide
Sociale voorzieningen
Wordt ook wel het 'sociale vangnet' genoemd.
Deze worden betaald uit de opbrengst van de belastingen.
Bijvoorbeeld de bijstand en de kinderbijslag.
Slide 22 - Slide
Sociale verzekeringen
Voor de sociale verzekeringen worden premies betaald.
Volksverzekeringen = bedoeld voor alle inwoners van Nederland
Werknemersverzekeringen = gelden alleen voor werknemers
Slide 23 - Slide
Werking sociale zekerheid
groot deel wordt betaald met loonbelasting en premies
Sterk afhankelijk van de werkloosheid
Sterk afhankelijk van de aanbod van arbeid
Slide 24 - Slide
Welke sociale zekerheid ontvang je als je werkloos bent?
A
AOW
B
WW
C
WIA
D
ZW
Slide 25 - Quiz
de sociale zekerheid wordt betaald met......
A
Belastinggeld en sociale premies
B
sociale premies
C
Belastinggeld
Slide 26 - Quiz
Er zijn twee soorten sociale verzekeringen: werknemersverzekeringen en volksverzekeringen. Dit is:
A
Juist
B
Onjuist
Slide 27 - Quiz
Met welke uitkering krijg je te maken als de pensioengerechtigde leeftijd bereikt? Is dit een volksverzekering of een werknemersverzekering?
A
WAO, werknemersverzekering
B
WAO, volksverzekering
C
AOW, werknemersverzekering
D
AOW, volksverzekering
Slide 28 - Quiz
Iedereen die in NL woont betaalt hieraan mee. Het is een.....