Future compleet

1 / 27
next
Slide 1: Slide
EngelsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2-4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Future = toekomende tijd
Alles wat niet al gebeurd is (verleden tijd) en niet nu aan de gang is (tegenwoordige tijd). Dus alles wat nog moet 
gebeuren.

Slide 2 - Slide

In welke tijd staat deze zin:
I walk to school every day
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 3 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
My mother will be so angry when I get home...
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 4 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
My grandmother was very hungry during World War II.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 5 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
Tomorrow you are going to make a test.
A
Tegenwoordige tijd
B
Verleden tijd
C
Toekomende tijd

Slide 6 - Quiz

In welke tijd staat deze zin?
We played football yesterday.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
toekomende tijd

Slide 7 - Quiz

          4 soorten future

1
2
3
4
Present  simple - bv the train leaves/ the shops closes/ the shows begin
bij vastgestelde tijden.
Present continuous - I am having a party.   Dingen die je  hebt afgesproken en waarbij alles is geregeld (tijd, plaats, met wie etc)
Will  - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands zullen of zal gebruikt.
Ik zal de deur openen. I will open the door.
To be going to - Alle zinnen waarbij je in het Nederlands gaan gebruikt.
We gaan zwemmen. We are going to swim

Slide 8 - Slide

1
 Present
simple
Tijden staan vast:
                - schema
                - rooster
                - dienstregeling

Slide 9 - Slide

Gebruik: tijden staan vast, denk aan:
                - schema
                - rooster
                - dienstregeling

 hele werkwoord
 Let op: he/she/it = hele werkwoord + s

Slide 10 - Slide

Present continuous for the future
2

Slide 11 - Slide

Gemaakte afspraken waarbij alles is geregeld (tijd, plaats, met wie etc)

I am having a party
He is moving to Germany
We are seeing a movie tonight
They are studying together later on

Slide 12 - Slide

3
zinnen waar je in het Ned. zullen of zal gebruikt
  • Beloftes
  • Dingen die je aanbiedt
  • Voorspellingen zonder bewijs 
  • Spontane beslissingen

Slide 13 - Slide

Future = will
I will not read
you will not swim
he will not write
we will not sing
you will not dance
they will not walk

Slide 14 - Slide

will + not = WON'T

Slide 15 - Slide

Future = will
Shall I read ?
will you swim?
will he write?
Shall we  sing?
Will you dance?
Will they  walk ?

Slide 16 - Slide

Slide 17 - Slide

Dus:
bij vragen gebruik je Shall bij I and we

Slide 18 - Slide

Slide 19 - Slide

Zinnen waar je in het Nederlands 'gaan' gebruikt 
  • je bent iets van   plan
  • Je ziet iets aankomen
4

Slide 20 - Slide

Future = to be going to
Am I going to read ?
Are you going to swim?
Is he going to write?
Are we going to sing?
Are you going to dance?
Are they going to walk ?

Slide 21 - Slide

Future = to be going to
I am not going to read
you are not going to swim
he is not going to write
we are not going to sing
you are not going to dance
they are not going to walk

Slide 22 - Slide


A
present simple
B
present continuous
C
will/shall
D
to be going to

Slide 23 - Quiz


A
present simple
B
present continuous
C
will/ shall
D
to be going to

Slide 24 - Quiz


I am having a party 
this weekend
A
present simple
B
present continuous
C
will/ shall
D
to be going to

Slide 25 - Quiz


A
present simple
B
present continuous
C
will/ shall
D
to be going to

Slide 26 - Quiz


A
present simple
B
present continuous
C
will/ shall
D
to be going to

Slide 27 - Quiz