BKHV Grammatica hoofdstuk 2: de resten / het lijdend voorwerp

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

De {resten}

Wat weet je nog van de persoonsvorm?

Wat weet je nog van de zinsdelen?

Wat weet je nog van het onderwerp?

Herhaling

Zinsdelen:

- Alles voor de pv is 1 zinsdeel

- De pv is 1 zinsdeel

- Zinsdeelproef: de woorden die vóór de pv kunnen staan zijn 1       zinsdeel

Herhaling

PV:

Vind je door de zin in een andere tijd te zetten.

Onderwerp:

Wie/wat + persoonsvorm + resten?

Volgorde ontleden

1. Zoek de (PV)

2. Zet /zinsdeelstrepen/

3. Zoek de {resten} 

4. Zoek het (onderwerp)

5. Zoek het lijdend voorwerp 

Wat weet je al over het werkwoordelijk gezegde/ de resten?

Werkwoordelijk gezegde

Dit zijn ALLE werkwoorden van de zin. De PV hoort dus bij het werkwoordelijk gezegde. Vaak staan er nog werkwoorden in de zin. Deze horen dus ook bij het werkwoordelijk gezegde en duiden we aan als de {rest}. 

VB. 

Hopelijk (komt) Sinterklaas ons op school een bezoekje {brengen}.

3 soorten resten

1. werkwoordelijke rest (= alle andere werkwoorden in de zin)

VB     Ik (zal) hem {moeten helpen}. 

2. gemengde rest (= aan het + infinitief OF te + infinitief)

VB     Ik (vergat) je {te bellen}.                Ik (ben) nu {aan het bellen}. 

3. niet-werkwoordelijke rest (een stukje van een splitsbaar werkwoord -  een wederkerend voornaamwoord)

VB     Ik (was) helemaal niet graag {af}.   Hij verveelt {zich} nogal snel.   Ik verveel {me} nogal snel.      

Wat is de rest in de zin: Ruim je rommel eens op!

Wat is de rest in de zin: Wat is hij toch allemaal aan het doen?

Wat is de rest in de zin: Ik schaam me voor mijn gedrag.

Wat is de rest in de zin: De leerlingen hebben hun fouten moeten verbeteren.

Wat is de rest in de zin: Ze vergiste zich.

Oefenen: ontleed de onderstaande zinnen: (PV), //, {rest}, (O) 

1. We zullen vanavond de leerstof goed moeten leren.

2. Ik ben je toch aan het helpen!

3. Ik kleed me snel om. 

4. Ik denk altijd te lang na bij open vragen. 

Oefenen: ontleed de onderstaande zinnen: (PV), //, {resten}, (O) 

1. /(We)/ (zullen) /vanavond/ de leerstof/ goed/ {moeten leren}/.

2. /(Ik)/ (ben)/ je /toch/ {aan het helpen}!/

3. /(Ik)/ (kleed)/ {me}/ snel / {om}./

4. /(Ik)/ (denk)/ altijd/ te lang /{na}/ bij open vragen./ 

Oefenen

Maak opdracht 2 op blz 26 in je grammaticaboekje. 

Hoe vond je de nieuwe leerstof?

😒🙁😐🙂😃

Even herhalen...
Wat is de rest in de volgende zin: Mijn zus haalt haar straks bij de voetbalclub op.

Wat is de rest in de zin: Ze herinnert zich het verhaal nog goed.

Volgorde ontleden

1. Zoek de (PV)

2. Zet /zinsdeelstrepen/

3. Zoek de {resten} 

4. Zoek het (onderwerp)

5. Zoek het lijdend voorwerp 

Het Lijdend voorwerp, LV

Lijdend voorwerp 

Met het lijdend voorwerp gebeurt iets, het 'ondergaat' wat in het gezegde staat. 

WIE/WAT + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?

OF

WIE/WAT + PV + resten + onderwerp?

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Mats roept zijn vader.

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

Zij heeft haar fiets uit de schuur gepakt.

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De visser heeft een karper gevangen.

Met wie of wat gebeurt iets in de zin?
Schrijf het lijdend voorwerp op.

De leraar schrijft een som op.

Oefenen: Ontleed de zinnen in de juiste volgorde.   (PV), //, {rest}, (O), LV

1. Dagmar heeft de regenjas aan de kapstok gehangen.

2. Op het feest hebben we lekkere taart gegeten.

3. Ik mag hem zeker niet vergeten te bellen.

4. De docent deelt tijdens de les de boekjes uit. 

Oefenen: Ontleed de zinnen in de juiste volgorde.   (PV), //, {rest}, (O), LV

1. /(Dagmar)/ (heeft) /de regenjas /aan de kapstok /{gehangen}/.

2. /Op het feest/ (hebben)/ (we) /lekkere taart / {gegeten}./

3. /(Ik)/ (mag) /hem/ zeker/ niet /{vergeten te bellen}/.

4. /(De docent)/ (deelt)/ tijdens de les /de boekjes /{uit}/. 

Oefenen

Maak opdracht 1, 3, 4, 5, 6, 7, 8 op blz 26 en verder in je grammaticaboekje. 

Wat vind je nog moeilijk?

1. de resten vinden
2. het lijdend voorwerp vinden
3. ik vind alles moeilijk
4. niks, dit is appeltje eitje voor mij