This lesson contains 11 slides, with interactive quizzes and text slides.
Items in this lesson
1.5 Voltooid deelwoord
Slide 1 - Slide
Planning
Uitleg Voltooid Deelwoord
Maken bladzijde 283 t/m 286
Donderdag 10 januari toets.
Slide 2 - Slide
Voltooid deelwoord
Het voltooid deelwoord staat altijd in de zin met een persoonsvorm.
Ik heb gelopen.
Heb = pv
Gelopen = vd
Slide 3 - Slide
Sterke werkwoorden
Hebben vaak een klinkerwisseling en eindigen op -en. Bijvoorbeeld:
Ik heb verzonnen (verzinnen).
Ik heb geschreven (schrijven).
Slide 4 - Slide
Zwakke werkwoorden
Het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden eindigt op -t of -d. Maak het woord langer om te horen of de laatste letter een -t of een -d is. Bijvoorbeeld:
Heb jij in de soep geroerd? -> met een -d, want het is geroerde.
Twijfel je? 't ex-fokschaap.
Slide 5 - Slide
Wat is de juiste spelling? Toen zij van de trampoline sprong, heeft ze haar arm (breken).
A
Gebreekt
B
Gebreken
C
Gebrookt
D
Gebroken
Slide 6 - Quiz
Wat is de juiste spelling? Ben jij wel eens in Duitsland (zijn)?
A
Geweest
B
Gezijnd
C
Gewezen
D
Gezijn
Slide 7 - Quiz
Wat is de juiste spelling? Hij heeft zijn slaapkamer (verven).
A
Gevervd
B
Geverfd
C
Gevorfd
D
Geverven
Slide 8 - Quiz
Wat is de juiste spelling? Hij heeft de brief (verzenden).
A
Verzend
B
Verzenden
C
Verzendde
D
Verzonden
Slide 9 - Quiz
Zet de zin in de voltooide tijd. Hij vertrok naar Amsterdam.