leesvaardigheid H4

1 / 13
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slide.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Wat is het doel van de tekst?
A
tekstdoel is uitleg geven
B
tekstdoel is informeren
C
tekstdoel is amuseren
D
tekstdoel is overhalen

Slide 2 - Quiz

Welke tekstsoort hoort er bij het tekstdoel 'overtuigen'?
A
betoog
B
roman
C
recept
D
advertentie

Slide 3 - Quiz

Welk tekstdoel hoort bij de tekstsoort beschouwing?
A
informeren
B
overtuigen
C
opiniëren
D
activeren

Slide 4 - Quiz

Welke bewering over de hoofdgedachte is juist?

A
De hoofdgedachte staat altijd in de inleiding.
B
De hoofdgedachte is meestal een vraag.
C
De hoofdgedachte vertelt in één zin het belangrijkste over het onderwerp.
D
De hoofdgedachte staat altijd letterlijk in de tekst.

Slide 5 - Quiz

MIDDENSTUK
INLEIDING
SLOT
Aanleiding v/d tekst
Voorbeeld bij het onderwerp
Leuk, kort verhaaltje bij het onderwerp
Belangrijke vraag
Mening
Opbouw v/d tekst
Deelonderwerpen uitgebreid besproken
Hoofdgedachte v/d tekst
Advies
Conclusie
Samenvatting
Toekomstverwachting
Antwoord op vraag

Slide 6 - Drag question

Vink aan: welke vaste tekststructuren passen bij een beschouwing? (meerdere antwoorden mogelijk)
A
probleem-oplossingsstructuur
B
argumentatiestructuur
C
vraag-antwoordstructuur
D
verklaringsstructuur

Slide 7 - Quiz


Welke vaste tekststructuren zijn geschikt
voor een betoog/ingezonden brief?
A
Verleden/heden/toekomststructuur
B
Een voor-/nadelenstructuur
C
Een argumentatie-structuur
D
Een verklaringsstructuur

Slide 8 - Quiz

Welk tekstverband zie je in deze zin?
De toets is moeilijk. Neem nou al die verbanden en signaalwoorden.'
A
Tegenstellend
B
Toelichtend
C
Chronologisch
D
Opsommend

Slide 9 - Quiz


Welk verband geven de volgende signaalwoorden aan?
Zoals, net (zo) ... als, evenals (meer/beter) ... dan.
A
Toelichtend
B
Doel-middel
C
Vergelijkend
D
Oorzakelijk (oorzak-gevolg)

Slide 10 - Quiz

Sleep de verbanden naar de juiste signaalwoorden
maar, daarentegen
Bijvoorbeeld, neem nou
Ten eerste, als laatste, ABC
Eerst, vervolgens, daarna
Doordat, waardoor
Tijdsvolgorde
Oorzaak- gevolg
Opsomming
Tegenstelling
Voorbeeld

Slide 11 - Drag question

WAAR
 NIET
WAAR
Signaalwoorden geven alleen verbanden aan tussen woorden en zinnen.
Een signaalwoord zorgt ervoor dat je een bepaald verband kunt herkennen.
Een signaalwoord is één woord.

Slide 12 - Drag question

Sleep de signaalwoorden naar de bijhorende verbanden
Concluderend 
Oorzakelijk
Redengevend
Vergelijkend
net als
slechter dan
kortom
als gevolg van
vanwege
het blijkt dat
door te

Slide 13 - Drag question