This lesson contains 23 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 50 min
Items in this lesson
Slide 1 - Slide
Startopdracht
Pak je boek en lees de tekst bij 1.5 Gewone celdeling op bladzijde 31.
Je krijgt zo een
aantal vragen.
Loop rustig het lokaal binnen en praat zachtjes
Ga zitten op je stoel
Oortjes doe je uit
Je jas hang je over je stoel
Pak je chromebook, boek, schrift + pen
timer
2:00
Slide 2 - Slide
Wat is mitose ?
A
Celdeling voor nieuwe lichaamscellen
B
Mitose komt voor bij planten alleen
C
Mitose is een verbrandingsproces
D
Celdeling voor geslachtscellen
Slide 3 - Quiz
Wat is een ander woord voor mitose?
A
Celdeling
B
gewone celdeling
C
reductiedeling
D
verdubbeling
Slide 4 - Quiz
Bij mitose
A
Blijft het aantal chromosomen gelijk
B
Neemt het aantal chromosomen af
C
Neemt het aantal chromosomen toe
Slide 5 - Quiz
Aan het einde van de mitose heb ik
A
2 cellen met 23 chromosomen
B
2 cellen met 46 chromosomen
C
4 cellen met 23 chromosomen
D
4 cellen met 46 chromosomen
Slide 6 - Quiz
Waar vindt geen mitose plaats?
A
Bij het ontstaan van een huidcel in de huid van een olifant.
B
Bij het ontstaan van een bastcel in de stengel van een klimop.
C
Bij de celdeling van een bevruchte eicel.
D
Bij het ontstaan van een stuifmeelkorrel.
Slide 7 - Quiz
Organen en cellen
1.1 Organismen 1.2 De bouw van een organisme 1.3 Cellen van dieren en planten 1.4 Chromosomen 1.5 Gewone celdeling (mitose) 1.6 Reductiedeling (meiose)
Slide 8 - Slide
Leerdoelen 1.6
Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.
Slide 9 - Slide
Door Meiose/reductiedeling
ontstaan de geslachtscellen
Van 46 chromosomen naar 23 chromosomen
Slide 10 - Slide
Menselijke cel
In een eicel zitten 23 chromosomen.
In een zaadcel zitten 23 chromosomen.
Eicel + zaadcel = een bevruchte cel met 46 chromosomen.
Menselijke lichaamscellen hebben dus 46 chromosomen.
Je kunt beschrijven hoe een reductiedeling (meiose) verloopt, wat het doel van de meiose is en wat de kenmerken ervan zijn.
Je kunt de verschillen in de bouw van zaadcellen en eicellen noemen.
Je kunt beschrijven hoe geslachtschromosomen het geslacht van een mens bepalen.
Slide 18 - Slide
Een luipaardgekko heeft 38 chromosomen in de lichaamscellen. Hoeveel chromosomen bevat een zaadcel van een luipaardgekko?
A
38
B
76
C
19
D
9,5
Slide 19 - Quiz
In de afbeelding worden onder andere celdelingen weergegeven. Zijn deze delingen mitoses (= gewone celdelingen) of meioses (= reductiedelingen)?Leg je antwoord uit.
Slide 20 - Open question
Hoe wordt bepaald wat het geslacht van de baby is?
A
Dat wordt bepaald door de vader
B
Dat wordt bepaald door de moeder
C
Dat bepaalt de baby zelf
Slide 21 - Quiz
Wanneer een eicel(X) bevrucht wordt door een zaadcel(Y), ontstaat een een bevruchte cel met een X- en een Y-chromosoom: (XY).
Tot welk geslacht zal deze bevruchte cel uitgroeien?
A
Een meisje
B
Een jongen
C
Dat is niet te zeggen
D
Dat is allebei mogelijk
Slide 22 - Quiz
Op welk moment staat het geslacht van een kindje vast?