Kennen:
- Je kent de woorden van het hoofdstuk EN-NL / NL - EN (blz. 74-75)
- Je kent de regels van de past simple (gewone zinnen, vragen, ontkenningen)
Kunnen (luisteren, lezen, schrijven):
- Je kunt de woorden van het hoofdstuk in een zin vertalen
- Je kunt de woorden van het hoofdstuk in de juiste zin zetten
- Je kunt woorden linken aan Engelse beschrijvingen
- Je kunt zinnen in de verleden tijd maken (past simple - ook vragend, ontkennend)