Even herhalen......
Ik heb een fiets De fiets is van ……………...
Jij hebt een fiets De fiets is van ...…...………..
U hebt een fiets De fiets is van ………………..
Mateusz heeft een fiets De fiets is van ....................
Linda heeft een fiets De fiets is van ....................
Wij hebben een fiets De fiets is van ....................
Jullie hebben een fiets De fiets is van ....................
Zij hebben een fiets De fiets is van ....................