mercredi le 19 février (H3c-s08)

Coucou, ça va?
1 / 20
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Coucou, ça va?

Slide 1 - Slide

Le programme 
- on va parler français
- herhalen ww devoir
- bespreken huiswerk
- bijwoord

leerdoelen: 
-  je kunt vertellen wat je moet doen
- je begrijpt de theorie van het bijwoord en kunt het toepassen





Slide 2 - Slide

On va parler français!
Vertel twee activeiten die je moet doen van je ouders.

Gebruik het ww moeten en de uitdrukking il faut.

Slide 3 - Slide

Kies de juiste vertaling:
Hij moest
A
Il devrait
B
Il devait
C
Il a dû
D
Il doit

Slide 4 - Quiz

Kies de juiste vertaling:
Jullie moeten
A
Vous devrez
B
Vous deviez
C
Vous doivez
D
Vous devez

Slide 5 - Quiz

Vertaal: wij hebben gemoeten

Slide 6 - Open question

Vertaal: ik zal moeten

Slide 7 - Open question

8A.Controleer regelmatig je materiaal. Het moet altijd in perfecte staat zijn.
 Je moet absoluut materiaal kiezen dat bij je gewicht en je niveau past.

Slide 8 - Slide

Het bijwoord

Slide 9 - Slide

Bijwoord (1)
Wat is het verschil tussen een bijvoeglijk naamwoord en een bijwoord?

Exemple:
Een beleefde jongen.            Un garçon poli.
Hij groet beleefd.               Il salue poliment.

Slide 10 - Slide

Bijwoord (2)
Een bijwoord zegt iets over:
- een werkwoord          il skie bien
- een bijvoeglijk nw              un très bon skieur
- een ander bijwoord        il skie vraiment bien

of een hele zin!


Slide 11 - Slide

Bijwoord (3)
Hoe maak je een bijwoord in het Frans?
Gebruik het bijvoeglijk naamwoord!
1) Eindigt het bijv. nw op een klinker?
 bijv. poli > poliment
2) Eindigt het bijv. nw op een medeklinker? Eerst vrouwelijk maken!
bijv. lent > lente > lentement


Slide 12 - Slide

Wat is het juiste bijwoord?
vrai > ......

Slide 13 - Open question

Wat is het juiste bijwoord?
heureux > ......

Slide 14 - Open question

Wat is het juiste bijwoord?
créatif > ......

Slide 15 - Open question

Wat is het juiste bijwoord?
aimable > .........

Slide 16 - Open question

Bijwoord (5)
Let op de volgende uitzonderingen:
Un bon photographe > Il photographie bien                (goed)
Un mauvais photographe > Il photographie mal          (slecht)
Un meilleur photographe > Il photographie mieux       (beter)
rapide ==> vite (snel)
long ==> longtemps (lang van tijd)
Hier is het bijwoord dus zonder '-ment'

Slide 17 - Slide

Wat is het juiste bijwoord van....

mauvais?
A
mauvaisement
B
malement
C
mal
D
mauvaisment

Slide 18 - Quiz

Wat is het juiste bijwoord?
bon > .........

Slide 19 - Open question

Les devoirs
- leren apprendre 5 en 8 p. 38-39
- maken grammatica II ex: 16A-D-E p. 25-26

Slide 20 - Slide