1 Onze hond (houden) tegenwoordig alleen nog maar van vers vlees.
2 Toen ze de auto op zich af zag komen, (vrezen) ze voor hun leven.
3 Als je haar wat vraagt, (antwoorden) ze direct.
4 De formules die zij nodig hadden, (leren) zij uit hun hoofd.
5 Zou die kaart, die ik gisteravond (posten), nog op tijd aangekomen zijn?
6 Als je ons (verraden), kijken we je nooit meer aan.
7 Zij (berijden) haar paard sinds kort zonder zadel.
8 Het K.N.M.I. (voorspellen) gisteren, dat er regen op komst was.
9 Toen m’n zusje ging trouwen, (luiden) de klokken.
10 Ik weet niet welke straf je (krijgen), als je een bank (beroven).