week 31 mei - 2 juni 2023

week 22 - 2023
Goedemorgen! Goedemiddag!
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NT2Middelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

week 22 - 2023
Goedemorgen! Goedemiddag!

Slide 1 - Slide

Vandaag
Het is vandaag...................            De datum is ............

Morgen is het .............
Overmorgen is het ..........

Gisteren was het ................
Eergisteren was het ............
Het is lente / voorjaar

Slide 2 - Slide

LEZEN
We lezen 15 minuten in ons boek.

Schrijf moeilijke woorden in je schrift.
-Zoek op wat het betekent.
-Vraag wat het betekent.


timer
10:00

Slide 3 - Slide

Zoek 10 verschillen

Slide 4 - Slide

Leerdoel(en)+ wat ga je doen?
- Je leest een tekst over De leeuw.

- Je maakt de opdrachten bij de tekst.
- Jij (of de docent) controleert de antwoorden.

- Je maakt opdrachten met -eeuw  -ieuw  -uw (bij De leeuw).

Slide 5 - Slide

Aerobe
In Aerobe staan filmpjes over de leeuw.
Kijk deze filmpjes als je klaar bent met het werkblad.

Ook staat in Aerobe een filmpje over het maken van een vraagzin.

Er staan 2 Quizlets die je kunt oefenen.

Slide 6 - Slide

werkbladen De leeuw
deze openen als PDF
+ meeschrijven enz.

Slide 7 - Slide

Welke woorden heb je
deze les geleerd?

Slide 8 - Mind map

Diglin - Klanken

Slide 9 - Slide

Zin ----> Vraagzin

Slide 10 - Slide

Leerdoel(en)
- Je leert dat je een vertelzin kunt veranderen in een vraagzin.
- Je weet dat het 'wie' en het 'doet' deel wisselen van plaats.
- Je gebruikt hoofdletter en vraagteken in een vraagzin.

denk aan:

Slide 11 - Slide

Slide 12 - Video

Wat ga je doen? 
- Je kiest 10 zinnen uit de tekst van De leeuw of van De bij.
- Je maakt van deze zinnen een vraagzin. Schrijf ze in je schrift.

bijvoorbeeld: 
Is de leeuw een groot en zwaar dier?

bijvoorbeeld: 
Zit de bij graag op bloemen?








Slide 13 - Slide

Welke vraagzin(nen) heb je gemaakt?

Slide 14 - Open question

Zelfstandig naamwoord
* mensen
* dieren
* dingen

Je moet er een lidwoord (de, het, een) voor zeggen.
Bijvoorbeeld: docent - oma - paard - konijn - zoogdier - auto - leeuw - muur - boek - vakantie 

Slide 15 - Slide




Bijvoorbeeld: 

Slide 16 - Slide

zelfstandig
naamwoord

Slide 17 - Mind map

opdracht ....

Slide 18 - Slide