Les 4 C5 §6 Samengestelde zinnen

Ontdek Samengestelde Zinnen!
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Ontdek Samengestelde Zinnen!

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Leerdoelen
Je leert samengestelde zinnen herkennen.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Wat weet je al over samengestelde zinnen?

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Wat zijn samengestelde zinnen?
Samengestelde zinnen bestaan uit twee enkelvoudige zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Ze hebben twee persoonsvormen en bevatten een voegwoord.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Voegwoorden
In een samengestelde zin staat een voegwoord zoals:
'en', 'of', 'terwijl', 'omdat', 'zodat', 'nadat', 'toen', 'want', of 'maar'. 
Het voegwoord kan tussen de zinnen of vooraan staan.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Plaats van voegwoorden
Voegwoorden staan vaak tussen de twee zinnen, maar kunnen ook vooraan staan. 

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Enkelvoudige zinnen vs samengestelde zinnen

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde zin, ja of nee?
Ja? Wat is het voegwoord?
  • Omdat ze haar fietssleutel kwijt was, moest Suzan naar huis lopen. 
  • Het oog van een struisvogel is groter dan zijn hersenen.
  • Nadat we kampioen waren geworden, werden we op een boerenkar door het dorp gereden.
  • Yarik ging in een bushokje schuilen, toen het begon te plenzen.



Slide 9 - Slide

This item has no instructions

Samengestelde zin, ja of nee?
Ja? Wat is het voegwoord?
  • Per seconde worden 169 bomen verwoest in tropische oerwouden overal op aarde.
  • Komen we op de fiets of wil je ons even ophalen?


Slide 10 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Was altijd goed je handen, als je gaat koken!

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Was altijd goed je handen, als je gaat koken!

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Ik ben mijn pincode vergeten, omdat ik bijna alles contactloos betaal.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Ik ben mijn pincode vergeten, omdat ik bijna alles contactloos betaal.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Met pinda's en een staafmixer maak je zelf heel makkelijk je eigen pindakaas.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Met pinda's en een staafmixer maak je zelf heel makkelijk je eigen pindakaas.

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
In zestig seconden waren door de tornado tien huizen verwoest en was een brug ingestort.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er  één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
Noteer de persoonsvorm(en). Noteer het voegwoord. Staat er één persoonsvorm of geen voegwoord, zet dan een X.
In zestig seconden waren door de tornado tien huizen verwoest en was een brug ingestort.

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
  • Maken in stilte: Opdr. 1 tm 5 (p. 208-209)
  • Ik loop langs. Als ik bij jou ben mag je een vraag stellen. Heb je een vraag, wacht dus totdat ik bij je langsloop.
  • Klaar? Laat je lesplanning aftekenen en pak een antwoordboekje en controleer zelf je werk.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.

Slide 20 - Open question

De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.

Slide 21 - Open question

De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.

Slide 22 - Open question

De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.