Taaltrap les 20 - De natuur

Taaltrap les 20
De natuur


1 / 31
next
Slide 1: Slide
NT2BasisschoolGroep 4

This lesson contains 31 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Taaltrap les 20
De natuur


Slide 1 - Slide

This item has no instructions

De natuur - les 20

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Waar denk je aan als je het woord natuur hoort? 
Natuur

Slide 3 - Mind map

This item has no instructions

Luisteren
20.1 de woorden
blz. 94 - 95

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

de zon

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

de maan

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

de sterren

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

(in) de lucht

Slide 8 - Slide

This item has no instructions

de wolken

Slide 9 - Slide

This item has no instructions

de aarde

Slide 10 - Slide

This item has no instructions

het bos

Slide 11 - Slide

This item has no instructions

de heuvels

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

de bergen

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

het meer

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

de rivier

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

de zee

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

het gras

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

het zand

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

de wind

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Schrijf over = blz. 94 + 95
Schrijf de woorden in je schrift.
Denk aan het lidwoord.
Zet de vertaling erbij.

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Wat moet je doen?
*Luister naar de docent.
* Zeg niks, maar schrijf het woord op je wisbordje.
* Aan het einde kijken we de antwoorden na.
* Vergeet het lidwoord niet!

Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Luisteren
20.3 luisteren

Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Opdracht
20.4 Invullen en lezen

terugkijken naar woorden 
en foto's bij 20.3

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

zich vervelen
Ik verveel me.
Jij verveelt je.
Hij/zij verveelt zich. 

Wij vervelen ons.
Jullie vervelen je.
Zij vervelen zich.
20.5 luisteren
blz. 97

Slide 24 - Slide

We hebben opgefrist wat een persoonlijk voornaamwoord ook alweer is. Voor sommige werkwoorden komt dit persoonlijke voornaamwoord een tweede keer terug. Zoals bij wassen. Je zegt hij wast zich, of ik was me. Maar dit is dus niet bij alle werkwoorden want je zegt niet hij fietst zich natuurlijk. Wie kan een ander werkwoord bedenken waar je een wederkerend voornaamwoord bij moet zetten. Bijvoorbeeld ik verheug me, ik scheer me, ik verslik me.
Wederkerende werkwoorden
zich schamen
zich gedragen
ik schaam me....
jij schaamt je ...
hij / zij schaamt zich...
ik gedraag me heel goed.
jij gedraagt je niet goed.
hij / zij gedraagt zich goed.
wij schamen ons...
jullie schamen je....
zij schamen zich...
wij gedragen ons prima.
jullie gedragen je goed
zij gedragen zich ook goed.

Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Wederkerende werkwoorden
zich bemoeien:
zich ergeren: 
ik bemoei me met ...
jij bemoeit je met....
hij / zij bemoeit zich met...
ik erger me aan...
jij ergert je aan...
hij / zij ergert zich aan...
wij bemoeien ons met...
jullie bemoeien je met...
zij bemoeien zich met ....
wij ergeren ons aan...
jullie ergeren je aan...
zij ergeren zich aan... 

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

zich wassen
Ik was me.
Jij wast je.
Hij wast zich. Zij wast zich.

Wij wassen ons.
Jullie wassen je.
Zij wassen zich.

Slide 27 - Slide

We hebben opgefrist wat een persoonlijk voornaamwoord ook alweer is. Voor sommige werkwoorden komt dit persoonlijke voornaamwoord een tweede keer terug. Zoals bij wassen. Je zegt hij wast zich, of ik was me. Maar dit is dus niet bij alle werkwoorden want je zegt niet hij fietst zich natuurlijk. Wie kan een ander werkwoord bedenken waar je een wederkerend voornaamwoord bij moet zetten. Bijvoorbeeld ik verheug me, ik scheer me, ik verslik me.
Wederkerende werkwoorden
wassen
zich wassen
ik was mijn handen
jij wast de kleren
hij / zij wast de vieze sokken
ik was me elke dag
jij wast je ook elke dag
hij / zij wast zich met zeep
wij wassen de auto
jullie wassen de doeken
zij wassen onze spullen
wij wassen ons altijd....
jullie wassen je niet goed
zij wassen zich nooit

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

20.7 Invullen = blz. 97
Schrijf de zinnen over in je schrift.
Vul het woord in dat erbij hoort.
Weet je de betekenis niet?
Zoek de vertaling op.
 
Klaar?

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Slide 30 - Video

This item has no instructions

Slide 31 - Video

This item has no instructions