Les 1

Les 1
1 / 19
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Les 1

Slide 1 - Slide

Schrijfopdrachten bespreken

Slide 2 - Slide

Possessief pronomen = bezittelijk voornaamwoord.
Iets is van mij of van jou.

Het is:

Mijn boek    
jouw/je  telefoon
zijn/ haar fiets
ons kind / onze auto
jullie glas
uw koffie
hun zoon

Maak zelf zinnen met: mijn, jouw/je, zijn/haar, ons, onze, jullie, uw, hun

Slide 3 - Slide

Herhalen voorzetsels, vul in:

Kies uit: op, om of in




Slide 4 - Slide

Heb jij ook les ........ donderdag?

Slide 5 - Open question

Ben jij ook ...... de winter jarig?

Slide 6 - Open question

Tom is ........ 7 juli jarig.

Slide 7 - Open question

De volgende cursus begint ............ september

Slide 8 - Open question

Bart en Marlies zijn ....... 2012 getrouwd.

Slide 9 - Open question

Onregelmatige werkwoorden:
hebben, zijn, doen
Hebben: Hij............ een nieuwe broek
A
heb
B
hebt
C
heeft
D
hebben

Slide 10 - Quiz

Doen: Wij............vanavond de afwas.
A
doe
B
doet
C
doen

Slide 11 - Quiz

Zijn: Jij............aan de beurt.
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 12 - Quiz

Hebben: U ................vandaag vrij.
A
heb
B
hebt
C
hebben

Slide 13 - Quiz

Doen: Ik................vandaag niks.
A
doe
B
doet
C
doen

Slide 14 - Quiz

Hebben: Jullie...............geen toets.

Slide 15 - Open question

Zijn (singular): Wie..............er vandaag jarig?

Slide 16 - Open question

Doen: Zij (plurial) .............elkaar geen kwaad

Slide 17 - Open question

Adjectief
Hoe maak je een adjectief van de volgende substantieven?
1 persoon   
2 gevaar
3 wetenschap

Slide 18 - Slide

Reflexieve werkwoorden/ reflexive verb


subjectvorm
reflexief pronomen
ik
me
jij/ je
je
u
u/ zich
hij, zij/ ze
zich
wij/ we
ons
jullie
je
zij/ze
zich
zich vergissen

Ik vergis me.
Jij/ je vergist je.
Hij vergist zich.
Zij/ ze vergist zich.
Wij/we vergissen ons.
Jullie vergissen je.
Zij/ze vergissen zich. 



Slide 19 - Slide