Grammaire: regelmatige werkwoorden op -er

1 / 21
next
Slide 1: Slide
fransMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Slide

https://player.vimeo.com/video/333118677

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide





Écoute le verbe donner (geven).


Omcirkel 
(in je boek, 16c, pagina 73) de
letters die er niet bij horen.

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide


Wat is de stam van het volgende werkwoord? commencer (= beginnen)

Slide 10 - Open question

A. Je
B. Vous 
C. Elles
D. Tu
marche
marchez
marches
marchent

Slide 11 - Drag question


(regarder)
hij kijkt
A
il regarde
B
il regardes
C
il regardent
D
il regardee

Slide 12 - Quiz


(jouer)
Ik speel
A
Je joues
B
Je jouer
C
Je joue
D
Je jou

Slide 13 - Quiz

(écouter)
jij luistert
A
tu écoute
B
tu écoutes
C
tu écoutees
D
tu écoutent

Slide 14 - Quiz

(donner)
jullie geven
A
vous donner
B
vous donnez
C
vouz donnez
D
vous donnee

Slide 15 - Quiz


(donner)
jullie geven

Slide 16 - Open question


(habiter)
jij woont

Slide 17 - Open question


(écouter)
ik luister

Slide 18 - Open question


(chanter)
zij zingt

Slide 19 - Open question


Monsieur, (houdt u van) le football?
(aimer)

Slide 20 - Open question


Nathalie et Sophie, (zij zijn dol op) le chocolat?(adorer)

Slide 21 - Open question