4 Oog en bril Quiz

4 Oog en bril quiz

1 / 31
next
Slide 1: Slide
naskMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 31 slides, with interactive quizzes and text slide.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

4 Oog en bril quiz

Slide 1 - Slide

Het licht dat in je ogen valt, legt een bepaalde weg af. Het gaat door verschillende delen van je oog voordat het op je netvlies valt.
De goede volgorde is:
A
hoornvlies, glasachtig lichaam en ooglens.
B
hoornvlies, ooglens en glasachtig lichaam.
C
ooglens, glasachtig lichaam en hoornvlies.
D
ooglens, hoornvlies en glasachtig lichaam.

Slide 2 - Quiz

Kies het juiste woord.
a/ In fel zonlicht is de iris (A) en zijn de pupillen (B)
b/ In het schemerdonker is de iris (C) en zijn de pupillen (D)

Slide 3 - Open question

Je ogen kunnen accommoderen.
Leg uit wat accommoderen is.

Slide 4 - Open question

Je ooglenzen passen zich aan als een voorwerp vlakbij is.
Als je naar een voorwerp kijkt dat vlakbij is:
A
zijn je ooglenzen erg bol.
B
zijn je ooglenzen niet erg bol.
C
zijn je ooglenzen erg hol.
D
zijn je ooglenzen minder erg hol.

Slide 5 - Quiz

Cheyenne kan alles wat dichtbij is, goed zien. Voorwerpen die veraf zijn, ziet ze wazig. Cheyenne is:
A
bijziend
B
goedziend.
C
slechtziend.
D
verziend.

Slide 6 - Quiz

Silas kan veraf goed zien, maar bij het lezen van een boek moet hij een bril gebruiken. Silas is:
A
bijziend
B
goedziend.
C
slechtziend.
D
verziend.

Slide 7 - Quiz

Vanuit je ogen worden signalen naar de hersenen gezonden.
Wat voor signalen zijn dat?
A
elektrische signalen
B
geluidssignalen
C
lichtpulsen
D
lichtsignalen

Slide 8 - Quiz

Als je verziend bent, zijn je ooglenzen
A
te zwak
B
te sterk

Slide 9 - Quiz

Als je bijziend bent, zijn je ooglenzen
A
te zwak
B
te sterk

Slide 10 - Quiz

Als je verziend bent, heb je een bril nodig met -------- lenzen.
A
positieve
B
negatieve

Slide 11 - Quiz

Als je bijziend bent, heb je een bril nodig met -------- lenzen.
A
positieve
B
negatieve

Slide 12 - Quiz

Welk onderdeel van het menselijk oog is te vergelijken met de 'autofocus' in een fototoestel?

Slide 13 - Open question

Welk onderdeel van het menselijk oog is te vergelijken met de chip in een fototoestel?

Slide 14 - Open question

José heeft behoorlijk sterke, negatieve contactlenzen.
a/ Is José bijziend of verziend?
A
bijziend
B
verziend

Slide 15 - Quiz

b/ Zijn haar ooglenzen te sterk of te zwak?
A
te sterk
B
te zwak

Slide 16 - Quiz

c/ Heeft José haar contactlenzen nodig om te kunnen lezen?
A
ja
B
nee

Slide 17 - Quiz

d/ Heeft zij haar contactlenzen nodig om vanaf de tribune een voetbalwedstrijd te kunnen volgen?
A
ja, om dingen veraf te kunnen zien, heeft ze wel lenzen nodig.
B
nee, om dingen veraf te kunnen zien, heeft ze geen lenzen nodig.

Slide 18 - Quiz

Ilias kan niet goed zien zonder bril. Als een voorwerp verder dan 2 m weg is, lukt het hem niet het beeld scherp op het netvlies te krijgen. Het beeld komt niet óp, maar net iets voor het netvlies terecht (zie de figuur).
a/ Is Ilias verziend of bijziend?
A
bijziend
B
verziend

Slide 19 - Quiz

b/ Wat voor soort bril heeft Ilias nodig?
A
een bril met negatieve lenzen
B
een bril met positieve lenzen

Slide 20 - Quiz

Wessel houdt een vinger 10 cm voor zijn ogen. Hij kan de vinger dan nog net scherp zien. De afstand tussen ooglens en netvlies is dan in beide ogen 1,7 cm. Vervolgens kijkt hij naar een auto die 100 m verderop voorbijrijdt. Hoe groot is de voorwerpsafstand als Wessel naar zijn vinger kijkt?
A
10 cm
B
1,7 cm
C
1 cm
D
100 m

Slide 21 - Quiz

Hoe groot is de voorwerpsafstand als Wessel naar de auto kijkt?
A
0,10 m
B
1 m
C
10 m
D
100 m

Slide 22 - Quiz

Hoe groot is de beeldafstand als Wessel naar zijn vinger kijkt?
A
1,7 cm
B
17 cm
C
0,17 cm
D
0,017cm

Slide 23 - Quiz

Hoe groot is de beeldafstand als Wessel naar de auto kijkt?
A
1,7 cm
B
17 cm
C
0,17 cm
D
0,017cm

Slide 24 - Quiz

Hoe verandert de ooglens als Wessel van zijn vingertop naar de auto gaat kijken?
A
De ooglens wordt platter
B
De ooglens wordt boller

Slide 25 - Quiz

In de bron zie je twee meisjes met een bril.
a/ Wie draagt een bril met positieve glazen?
A
foto a
B
foto b

Slide 26 - Quiz

Waaraan zie je dat?
A
de lenzen vergrotren
B
de lenzen verkleinen

Slide 27 - Quiz

c/ Wie draagt een bril met negatieve glazen?
A
a
B
b

Slide 28 - Quiz

Waaraan zie je dat?
A
de lenzen vergrotren
B
de lenzen verkleinen

Slide 29 - Quiz

Iwan heeft een bril met glazen van +3 D.
a/ Bereken de brandpuntsafstand van Iwans glazen.

Slide 30 - Open question

Iwans zusje Maria heeft een bril met glazen van –2,25 D.
b/ Bereken de brandpuntsafstand van Maria's glazen

Slide 31 - Open question