Futur proche/Futur simple

Grammaire

Futur proche
Futur simple

1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

This lesson contains 17 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Grammaire

Futur proche
Futur simple

Slide 1 - Slide

Futur proche; "nabije toekomst"
Om aan te geven dat een activiteit of gebeurtenis al snel gaat plaatsvinden, in de avond, of deze week gebruik je de Futur proche. 
Deze tijd maak je met een vorm van " aller" =gaan + het hele werkwoord;
Bijvoorbeeld; ik ga tv kijken vanavond; 
Je vais regarder la télé

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Aller= 

Je vais +
tu vas +
il,elle,on va +

nous allons +

vous allez +
ils,elles vont +
Heel werkwoord;

partir= ik ga vertrekken
faire= jij gaat doen
écouter= hij,zij,men gaat luisteren
finir le travail= wij gaan het werk afmaken
danser= jullie gaan dansen
cuisiner= zij gaan koken

Slide 4 - Slide

Hij gaat voetballen=

Slide 5 - Open question

Mes amis ........ ......... leurs devoirs
(gaan doen)
A
ont fait
B
va faire
C
va fait
D
vont faire

Slide 6 - Quiz

Ga jij dansen?

Slide 7 - Open question

Futur simple

In het Nederlands; ik zal .... wij gebruiken een hulpwerkwoord (zullen) 

Frans; geen hulp werkwoord nodig, maar uitgangen!

Slide 8 - Slide

Hoe maak je de Futur?

Regelmatige ww; 

Hele werkwoord+ uitgangen! 
J'habiterai= ik zal wonen

Slide 9 - Slide

Werkwoorden op -er;

habiter +

 
Exemple; 
Ils habiteront= zij zullen wonen

vaste uitgangen;

ai 
as
 a
ons
ez
ont

Slide 10 - Slide

werkwoorden op -ir

finir +
Exemple;
je finirai= ik zal eindigen
vaste uitgangen;

ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 11 - Slide

werkwoorden -re

vendr (e valt weg) + 

Exemple;
on vendra= we zullen verkopen
vaste uitgangen;

ai
as
a
ons
ez
ont

Slide 12 - Slide

(habiter, futur simple)
Ils ..... en Italie dans un an
A
vont habiter
B
habiteront
C
habitent
D
habiterons

Slide 13 - Quiz

(parler, futur simple)
Tu ..... bien français à la fin de l'année
A
parles
B
parle
C
vas parler
D
parleras

Slide 14 - Quiz

(écouter= luisteren)
Hij zal luisteren

Slide 15 - Open question

(chanter=zingen)
Zij gaat zingen, futur proche

Slide 16 - Open question

Questions?

Om verder te oefenen doe je de oefeningen bij de grammaticatrainer les 4 Futur/Futur proche

Slide 17 - Slide