4H Grammatik K5_01 + K6_01

4Havo Grammatik
Kapitel 5, Grammatik 01
Kapitel 6, Grammatik 01
1 / 30
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare school

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

4Havo Grammatik
Kapitel 5, Grammatik 01
Kapitel 6, Grammatik 01

Slide 1 - Slide

In deze LessonUp worden twee grammatica-onderwerpen uitgelegd.

Aan het einde van de les weet je
* de verleden tijd vormen van de onregelmatige werkwoorden haben, sein en werden
* de betekenis en het gebruik van de voorzetsels voor, naar en bij in het Duits

Slide 2 - Slide

Kijk even goed naar de vervoeging van de onregelmatige werkwoorden

Slide 3 - Slide

Er zijn wel regels / regelmatigheden bij de vervoegingen. Wat valt je op?

Slide 4 - Open question

Er komt een korte quiz.
Kijk nog een keer goed naar de tabel en probeer dan de quiz zonder boek te doen.

Slide 5 - Slide

(Had) ... du ihn noch angerufen?
A
Hast
B
Hattest
C
Hat
D
Hatte

Slide 6 - Quiz

Wir (werden) ... vor dem Hotel von Journalisten angesprochen.
A
werden
B
werde
C
wurden
D
wurde

Slide 7 - Quiz

Ich (had) .... keine Ahnung, wovon er redet.
A
hatte
B
hat
C
habe
D
hast

Slide 8 - Quiz

(Waren) .... ihr heute morgen im Berliner Dom oder in der Gedächtniskirche?
A
Waren
B
Seid
C
Seit
D
Wart

Slide 9 - Quiz

Ich (was) ... froh, dass wir nach acht Stunden wieder im Hotel waren.
A
bin
B
was
C
war
D
wart

Slide 10 - Quiz

(Had) ... du denn keinen Stadtplan dabei?
A
Hast
B
Hattest
C
Hatte
D
Hatten

Slide 11 - Quiz

Er (werd) ... von zwei Polizisten verhaftet.
A
war
B
hatte
C
wurd
D
wurde

Slide 12 - Quiz

Heb je nog een concrete vraag?
A
Ja
B
Nee

Slide 13 - Quiz

Schrijf deze dan hier op!

Slide 14 - Open question

Het tweede grammatica-onderwerp:
Betekenis en gebruik voorzetsels voor, naar en bij in het Duits

Slide 15 - Slide

Voorzetsels
Bestudeer goed volgende tabel:

Slide 16 - Slide

Let op bij de naamvallen:
1. voor = vor --> keuzevoorzetsel (wo? = 3e nv, wohin? = 4e nv, geen wo? of wohin? = 3 nv)

2. voor = für --> deel van 'dofegub', dus altijd 4e nv!

Slide 17 - Slide

Let op bij de naamvallen:
3. naar = zu --> deel van 'zaagmens BV', dus altijd 3e nv
4. naar = nach --> deel van 'zaagmens BV', dus altijd 3e nv
5. naar = in --> keuzevoorzetsel (wo? = 3e nv, wohin? = 4e nv, geen wo? of wohin? = 3e nv)

Slide 18 - Slide

Let op bij de naamvallen:
6. bij = bei --> deel van 'zaagmens BV', dus 3e nv

7. bei = zu--> deel van 'zaagmens BV', dus 3e nv

Slide 19 - Slide

Er komt nu weer een korte quiz.
Kijk nog een keer goed naar de tabel en probeer dan de quiz zonder boek te doen.

Slide 20 - Slide

Ich stehe jetzt (voor) ... dem Rathaus.
A
vor
B
für

Slide 21 - Quiz

Wir reisen (naar) ... Miami
A
nach
B
in

Slide 22 - Quiz

Ich komme gleich (bij) ... Ihnen!
A
bei
B
zu

Slide 23 - Quiz

Er ist (voor) ... diesen Plan.
A
vor
B
für

Slide 24 - Quiz

Meine Freundin und ich gehen (naar) ... ... Stadt.
A
nach die
B
in die
C
nach der
D
in der

Slide 25 - Quiz

In den Sommerferien bleiben wir zwei Wochen (in) ... ... Schweiz.
A
nach die
B
in die
C
nach der
D
in der

Slide 26 - Quiz

Thomas isst gerne (bij) ... seinen Großeltern.
A
bei
B
zu

Slide 27 - Quiz

Heb je nog een concrete vraag?
A
Ja
B
Nee

Slide 28 - Quiz

Schrijf deze dan hier op!

Slide 29 - Open question

Je hebt nu de grammatica geleerd. Gefeliciteerd!
Heb je nog meer uitleg nodig? Stel dan vooral je vraag op donderdag tijdens de live-les.

Slide 30 - Slide