Les 17 functiewoorden -1

Goedemiddag!

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Goedemiddag!

Slide 1 - Slide

Nakijken les 13

Opdracht 1, 2, 3 en 4a t/m d, 6, 7a, 8 en 9 op blz. 57.

Slide 2 - Slide

Even opfrissen

Slide 3 - Slide

Welke doelen kan een schrijver
hebben met een tekst?

Slide 4 - Open question

Hoe is een tekst opgebouwd? Wat is de vaste indeling van een tekst?

Slide 5 - Open question

Wat is het doel van de inleiding van een tekst?
A
de aandacht van de lezer trekken en het onderwerp introduceren
B
uitleggen waarom de tekst is geschreven
C
de lezer gunstig stemmen
D
vertellen wat je verder in de tekst kunt verwachten

Slide 6 - Quiz

Wat is het doel van het middenstuk/de kern van een tekst?
A
het middenstuk heeft geen specifiek doel
B
het middenstuk sluit de tekst af
C
het middenstuk werkt de deelonderwerpen verder uit
D
het middenstuk geeft feitelijke informatie

Slide 7 - Quiz

Wat is het doel van het slot van een tekst?
A
het slot rond de tekst af met een leuke zin
B
het slot sluit de tekst af met een samenvatting of een conclusie
C
het slot heeft geen specifiek doel en kan worden weggelaten
D
het slot geeft suggesties om verder te lezen over het onderwerp

Slide 8 - Quiz

Hoe is een alinea uit opgebouwd?
Wat staat er aan het begin van een alinea en
wat in de rest van de alinea?

Slide 9 - Open question

Functiewoorden
  • Een functiewoord kondigt de functie van een tekstdeel of alinea aan.
  • De schrijver vertelt letterlijk wat je in dat tekstdeel kunt verwachten.
  • Een functiewoord tref je meestal in de eerste zin van een alinea aan.
  • Bijvoorbeeld: 'De conclusie is....' Het woord 'conlusie' is dan het functiewoord.

Slide 10 - Slide

Afsluiting en vooruitblik
Volgende les woensdag 15 januari
  • Huiswerk: maken opdr. 1, 2 en 3 (p.70-71) + leren p. 70
  • Meenemen: LAPTOP, leesboek, boek, schrift en pen
  • Programma: leesvaardigheid 17 (oefenen)


Slide 11 - Slide


Goedemorgen!

Slide 12 - Slide

Programma
  1. Nakijken les 17 opdracht 1, 2 en 3
  2. Doel benoemen
  3. Terugblik
  4. Leesvaardigheid 17: functiewoorden
  5. Afsluiting en vooruitblik


Slide 13 - Slide

Nakijken

Les 17 opdracht 1, 2 en 3

Slide 14 - Slide

Opdracht 1 nakijken
a slot
b kern
c slot
d inleiding 
e inleiding
f kern

Slide 15 - Slide

Opdracht 2 nakijken
a gevolg
b nuancering
c oplossing
d oorzaak
e voorbeeld
f afweging

Slide 16 - Slide

Opdracht 3 nakijken
a inleiding: alinea 1, kern: alinea 2 en 3, slot: alinea 4
b alinea 1: advies, aanleiding
 alinea 2: analyse
 alinea 3: uitleg
 alinea 4: advies
c De tekst ‘Moet je niezen? Niet tegenhouden!’ gaat over waarom het gevaarlijk is om je nies in te houden.

Slide 17 - Slide

Leesvaardigheid 17

Doel: Je leert wat functiewoorden zijn en hoe ze je helpen om de structuur van een tekst te herkennen. 

Slide 18 - Slide

Hieronder staan de meest voorkomende functiewoorden. In welk gedeelte van de tekst kom je ze waarschijnlijk tegen? 
TIP: je kunt op de plusjes drukken voor uitleg.
Nuancering = de schrijver geeft een kleine aanpassing aan een bewering of stelling, hij maakt het preciezer of minder scherp.
Oplossing = de schrijver geeft een antwoord op een vraag of een manier om een probleem te beëindigen.
Verklaring = de schrijver geeft een uitleg: waarom is iets zoals het is, hoe komt het dat het zo is.
Voorbeeld = de schrijver gebruikt een concreet geval om een algemeen verschijnsel, een bewering, een stelling of een mening te illustreren, te verduidelijken.
Aanleiding = de schrijver geeft de omstandigheid die ertoe leidt dat iets gebeurt.
Afweging = de schrijver weegt iets af, overdenkt iets (bijvoorbeeld voor- en nadelen).
Anekdote = de schrijver vertelt een kort, grappig of bijzonder verhaaltje.
Argument = de schrijver geeft een reden voor een bewering.
Conclusie = de schrijver geeft een slotsom, een besluit waarin het voorgaande samenkomt.
Constatering = de schrijver stelt een feit of verschijnsel vast, hij doet een bepaalde waarneming.
Definitie = de schrijver geeft een samenvattende beschrijving van een begrip.
Gevolg = de schrijver beschrijft een gebeurtenis of omstandigheid als resultaat van iets.
inleiding
middenstuk
slot
conclusie
aanleiding
argument
anekdote
afweging
constatering
definitie
gevolg
oplossing
verklaring
voorbeeld

Slide 19 - Drag question


Wat doen functiewoorden?
A
Die geven aan welke functie een bepaald tekstgedeelte heeft.
B
Die geven aan wat de betekenis is van de alinea.
C
Die geven aan wat de schrijver bedoelt.
D
Die geven aan waar je belangrijke informatie kan vinden.

Slide 20 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een aanbeveling?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 21 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een anekdote?
A
Een omschrijving van een probleem.
B
Een goede raad.
C
Een persoonlijk of grappig verhaaltje
D
Een uitleg van een verschijnsel.

Slide 22 - Quiz

Functiewoorden.
Wat is een constatering?
A
Het vaststellen van een feit of verschijnsel.
B
Een goede raad.
C
Een reactie op een bepaalde mening.
D
Een uitleg van een verschijnsel of situatie.

Slide 23 - Quiz

Wat is een verschil tussen een signaalwoord en een functiewoord?
A
functiewoord geeft een verband aan, signaalwoord niet
B
functiewoord staat niet altijd in de tekst, signaalwoord wel
C
er is geen verschil
D
er zijn veel minder functiewoorden dan signaalwoorden

Slide 24 - Quiz

Zelf aan de slag....
  • Maak opdracht 1, 2, 3, 4, 6 en 7 op pagina 70 t/m 73 van je boek. 
  • Werk in je schrift en schrijf in nette zinnen en correct Nederlands!
  • Jullie krijgen voor deze opdrachten de rest van de les de tijd.
  • Je mag zachtjes overleggen met je buur.
  • Klaar? Ga nog even in je leesboek lezen!

Slide 25 - Slide

Lesdoelcheck!
Wat zijn functiewoorden? En waar vind je vaak zo een functiewoord?

Slide 26 - Open question