Grammatica - Werkwoordspelling

Deze les
  1. Lezen
  2. Lesdoel
  3. Theorie
  4. Aan de slag
timer
10:00
1 / 18
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

This lesson contains 18 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 10 min

Items in this lesson

Deze les
  1. Lezen
  2. Lesdoel
  3. Theorie
  4. Aan de slag
timer
10:00

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van de les kun je werkwoorden op de goede manier schrijven.

Slide 2 - Slide

Werkwoordspelling
Je moet de volgende werkwoordsvormen kennen en kunnen toepassen:
  • Persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt)
  • Persoonsvorm verleden tijd (pv vt)
  • Voltooid deelwoord (vd)

Slide 3 - Slide

Schema werkwoordspelling
In je boek op blz. 186.

Slide 4 - Slide

Pv tt
Het onderwerp bepaalt de schrijfwijze!
Onderwerp
Schrijfwijze
Ev
ik
... jij/je?
Stam
Ev
Hij, zij, de jongen, de hond
Stam + t
Mv
Wij, jullie, zij, de jongens, de honden
Hele werkwoord

Slide 5 - Slide

Jip ___ naar Enschede.
A
verhuisd
B
verhuist

Slide 6 - Quiz

____ jij ook zo moe van sporten?
A
wordt
B
word

Slide 7 - Quiz

Mijn vader ___ in een dure auto.
A
rijd
B
rijdt

Slide 8 - Quiz

Pv vt
Sterk werkwoord
Dit woord verandert van klank -> lopen - liepen

Zwak werkwoord
Dit woord verandert niet van klank.
  • Werken -> werkte(n)
  • Verhuizen -> verhuisde(n)
Let op woorden als: gisteren, vorige week, laatst etc.

Slide 9 - Slide

Zwak werkwoord
  1. Kijk naar de stam van het werkwoord.
    Reizen
  2. Kijk naar de laatste letter.
  3. Is de laatste letter één van de hoofdletters in 't SeXy FoKSCHaaP?
    Ja = + te(n)
    Nee = + de(n)
  4. Schrijf het woord goed op.
    Reisde(n)

Slide 10 - Slide

Gisteren ___ hij hard om die grap.

LACHEN
A
lachde
B
lachte

Slide 11 - Quiz

Vroeger ___ de kat hoog in de boom.

KLIMMEN
A
klimde
B
klimte
C
klom

Slide 12 - Quiz

Toen ___ het gezin naar Amerika.

VERHUIZEN
A
verhuisde
B
verhuiste
C
verhuisden
D
verhuisten

Slide 13 - Quiz

Vd
  • Het is nooit het enige werkwoord in de zin.
  • Ander werkwoord = de persoonsvorm. Een vorm van hebben, worden of zijn.

Ik heb hard gewerkt.
Ik word gefeliciteerd.
Ik ben naar huis gelopen.
Het vd kan op drie manieren eindigen.

Slide 14 - Slide

Hij heeft koekjes ____
A
gebakt
B
gebakken

Slide 15 - Quiz

Wij zijn naar Spanje ___.
A
gereist
B
gereisd

Slide 16 - Quiz

Ik ben naar Hengelo ___.
A
verhuist
B
verhuisd

Slide 17 - Quiz

Aan de slag!
  • Opdracht 2 + 5 (blz. 67-68).

Klaar?
  • Werkblad werkwoord-
    spelling.
HOE?
10 min. ZS, daarna zacht overleggen.
timer
10:00

Slide 18 - Slide