Thema 6 Ecologie

Thema 6 Ecologie
1 / 95
next
Slide 1: Slide
BiologieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

This lesson contains 95 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 70 min

Items in this lesson

Thema 6 Ecologie

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Chromebook, JdW-map, etui 
  • Lessonup open & vul code in
  • Malmberg.nl open voor je opdrachten

Slide 2 - Slide

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan het welbevinden van leerlingen. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zitten startklaar en zijn bijvoorbeeld ingelogd in LessonUp en hebben hun JdW-map op tafel.
Plan van vandaag
1. Nieuw thema: wat kan je verwachten?
2. Activering: Wat weet je al? 
3. Uitleg 6.1 
4. Zelf aan de slag
Afsluiting

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Activering
Wat weet je al ? Wat weet je nog?

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Hoe heet het stofwisselingsproces dat planten doen?
A
Verbranding
B
Fotosynthese
C
Gaswisseling

Slide 5 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof haalt de plant uit de grond?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Lichtenergie
D
Zuurstof

Slide 6 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof haalt de plant uit de lucht?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Lichtenergie
D
Zuurstof

Slide 7 - Quiz

This item has no instructions

Waar haalt de plant de energie vandaag voor fotosynthese?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Licht van de zon
D
Zuurstof

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof is energierijk?
A
Water
B
Glucose
C
Zuurstof
D
Koolstofdioxide

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Wat ontstaat bij de fotosynthese?
A
Koolstofdioxide & Zuurstof
B
Water & Zuurstof
C
Glucose & Zuurstof
D
Glucose & Koolstofdioxide

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf de volledige fotosynthese vergelijking op
.... + .... + .... --> .... + .....

Slide 11 - Open question

This item has no instructions

6.1 Eten en Gegeten worden
Dieren moeten overleven in de natuur. 
Ze zoeken voedsel in hun omgeving en moeten voorkomen dat ze zelf worden opgegeten. 
Om te overleven hebben dieren planten nodig.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen 6.1
6.1.1 Je kunt beschrijven dat bij fotosynthese energierijke stoffen worden gevormd uit energiearme stoffen, en hoe bij verbranding die energie weer vrijkomt. (T1)

6.1.2 Je kunt de voedselrelaties tussen organismen beschrijven. (T1 & T2)

Slide 13 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Voedselketen
Wie eet wie?

Voedselketen begint altijd met een plant!

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Voedselweb
Alle voedselrelaties 
in een ecosysteem.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Waar halen planten hun energie vandaan?
Fotosynthese natuurlijk!

Omzetten van energiearme stoffen in energierijke stoffen!


Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Verbranding
De energie komt pas vrij na de verbranding

Planten en dieren verbranden allebei!

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Producenten en consumenten
Producenten --> Altijd planten!

Consumenten --> Altijd Dieren!




Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Reducenten en kringloop

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Slide 21 - Video

This item has no instructions

Aan de slag
Maak van 6.1 Opgeven 

1, 2, 3, 4, 5, 6, 7,


Slide 22 - Slide

6. Actieve verwerking

De docent maakt expliciet hoe de 
leerstof actief verwerkt dient te worden.  
De docent heeft gemodelleerd. De leerlingen gaan nu actief inoefenen.
Er is hier ruimte voor verlengde instructie. 

De ondersteuning wordt geleidelijk afgebouwd. De docent zorgt voor afwisseling in oefentypes en maakt gedurende de les het leren zichtbaar. 

De docent zet bijvoorbeeld in op hardop denken opdrachten en koppelt daar een geïnformeerde vervolgstap aan.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Hoe heet het stofwisselingsproces dat planten doen?
A
Verbranding
B
Fotosynthese
C
Gaswisseling

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof haalt de plant uit de grond?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Lichtenergie
D
Zuurstof

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof haalt de plant uit de lucht?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Lichtenergie
D
Zuurstof

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions

Waar haalt de plant de energie vandaag voor fotosynthese?
A
Water
B
Koolstofdioxide
C
Licht van de zon
D
Zuurstof

Slide 27 - Quiz

This item has no instructions

Welke stof is energierijk?
A
Water
B
Glucose
C
Zuurstof
D
Koolstofdioxide

Slide 28 - Quiz

This item has no instructions

Wat ontstaat bij de fotosynthese?
A
Koolstofdioxide & Zuurstof
B
Water & Zuurstof
C
Glucose & Zuurstof
D
Glucose & Koolstofdioxide

Slide 29 - Quiz

This item has no instructions

Schrijf de volledige fotosynthese vergelijking op
.... + .... + .... --> .... + .....

Slide 30 - Open question

This item has no instructions

Wat is er nodig voor de verbranding?
A
Koolstofdioxide en zuurstof
B
Zuurstof en Glucose
C
Glucose en Koolstofdioxide
D
Lichtenergie en Zuurstof

Slide 31 - Quiz

This item has no instructions

Wat ontstaat er na de verbranding?
A
Koolstofdioxide, water, Energie
B
Zuurstof, Glucose en Energie
C
Glucose en Koolstofdioxide
D
Lichtenergie en Zuurstof

Slide 32 - Quiz

This item has no instructions

Bruinvissen eten vissen zoals haringen.
Haringen eten onder andere algen.
Algen zijn planten die in het water leven.
Haaien jagen op bruinvissen.

A
Algen->Haringen-> mensen->bruinvissen
B
Algen->Haringen->Bruinvissen ->Haaien
C
Algen->Haringen->Haaien ->Bruinvissen
D
Algen->Haringen->Bruinvissen ->Mensen

Slide 33 - Quiz

This item has no instructions

Planten zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 34 - Quiz

This item has no instructions

Dieren zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 35 - Quiz

This item has no instructions

Schimmels en Bacteriën zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 36 - Quiz

This item has no instructions

Rupsen van het koolwitje leven van koolbladeren. Na twee weken wordt de rups een pop. In de pop verandert de rups in een koolwitje. Sluipwespen leggen eitjes in de rupsen. De larven die uit de eitjes komen, eten de rupsen op.

Slide 37 - Open question

This item has no instructions

Startklaar
  • Op je plek zitten 
  • Telefoon in het Zakkie 
  • Jas over de stoel, oortjes in de tas, tas op de grond
  • Schoolspullen op tafel: Chromebook, JdW-map, etui 
  • Lessonup open & vul code in
  • Malmberg.nl open voor je opdrachten

Slide 38 - Slide

Bij de start van iedere les verwelkomt de docent de leerlingen bij de ingang van de deur, noemt leerlingen bij naam, maakt oogcontact en besteedt aandacht aan het welbevinden van leerlingen. De docent geeft het goede voorbeeld en spreekt hoge verwachtingen uit voor het verloop van de les door succescriteria op gewenst gedrag, schooltaal en effectief leren te benoemen. De leerlingen zitten startklaar en zijn bijvoorbeeld ingelogd in LessonUp en hebben hun JdW-map op tafel.
Vandaag
1. Herhaling met vragen
2. Nieuwe lesstof (6.2)
3. Introductie Koolstofkringloop
4. Aan de slag
5. Afsluiting

Slide 39 - Slide

This item has no instructions

Schrijf de volledige fotosynthese vergelijking op
.... + .... + .... --> .... + .....

Slide 40 - Open question

This item has no instructions

Schrijf de volledige verbrandings-vergelijking op
... + .... --> .... + ..... + .....

Slide 41 - Open question

This item has no instructions

Planten zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 42 - Quiz

This item has no instructions

Dieren zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 43 - Quiz

This item has no instructions

Schimmels en Bacteriën zijn altijd
A
Producenten
B
Reducenten
C
Consumenten

Slide 44 - Quiz

This item has no instructions

Waarmee begint iedere voedselketen?
A
Producent
B
Consument
C
Kan overal mee beginnen
D
Reducent

Slide 45 - Quiz

This item has no instructions

Welke voedselketen is goed genoteerd?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 46 - Quiz

This item has no instructions

Op welk plaatje zie je een voedselweb?
A
B
C
D
Geen van de plaatjes

Slide 47 - Quiz

This item has no instructions

In het plaatje zie je een ...
A
Voedselweb
B
Voedselketen
C
Producenten
D
Ecosysteem

Slide 48 - Quiz

This item has no instructions

De vlierbes is een ...
A
Consument
B
Producent
C
Reducent
D
Planteneter

Slide 49 - Quiz

This item has no instructions

Bacteriën zijn:....
A
reducenten
B
afvaleters
C
Ze eten niks

Slide 50 - Quiz

This item has no instructions

Dit is een...
A
reducent
B
Consument
C
Producent

Slide 51 - Quiz

This item has no instructions

6.2 Piramides

Slide 52 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen 6.2
6.2.1 Je kunt omschrijven wat piramiden van aantallen en van biomassa weergeven.


6.2.2 Je kunt beschrijven op welke manieren energie uit de voedselketen verdwijnt.

6.3 (introductie)
(6.3.1 Je kunt de koolstofkringloop beschrijven)



Slide 53 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Zoek op in tweetallen!
Wat is biomassa?
timer
2:00

Slide 54 - Open question

This item has no instructions

Piramiden van aantallen
Geeft aan hoeveel individuen er in elke schakel van een voedselketen voorkomen.

Hoeft geen piramidevorm te hebben, maar kan wel.

Slide 55 - Slide

This item has no instructions

Piramide van biomassa
Schema dat laat zien wat het gewicht is van alle energierijke stoffen in elke schakel  van een voedselketen.

Biomassa = het gewicht van alle energierijke stoffen (eiwitten, koolhydraten, vetten) in een organisme.

Slide 56 - Slide

This item has no instructions

Biomassa
  • Het gewicht van het totaal aantal energierijk stoffen per schakel.
  • Bij elke schakel gaat energie verloren door verbranding, uitwerpselen en sterven van dieren.
  • Biomassa wordt daardoor per schakel kleiner, er ontstaat altijd een piramide vorm.

Slide 57 - Slide

This item has no instructions

Verschil tussen de piramides

biomassa
Deze is altijd piramidevorm!

aantallen
Biomassa

Slide 58 - Slide

This item has no instructions

Energie in een voedselketen

Slide 59 - Slide

This item has no instructions

Slide 60 - Link

This item has no instructions

Welke piramide is altijd piramidevormig?
A
Piramide van biomassa
B
Piramide van aantallen

Slide 61 - Quiz

This item has no instructions

Welke piramide heeft niet altijd een piramidevorm?
A
Piramide van aantallen
B
Piramide van biomassa
C
Beide piramides
D
Geen van beide piramides

Slide 62 - Quiz

This item has no instructions

De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa / energie
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa

Slide 63 - Quiz

This item has no instructions

Planten: Vindt verbranding overdag plaats? Vindt fotosynthese overdag plaats?
A
Verbranding niet, fotosynthese wel.
B
Verbranding wel, fotosynthese niet.
C
Verbranding wel, fotosynthese wel.
D
Verbranding niet, fotosynthese niet.

Slide 64 - Quiz

This item has no instructions

Dit is een piramide van ...
A
aantallen
B
biomassa

Slide 65 - Quiz

This item has no instructions

Aan de slag
Maak van 6.2

1 t/m 7. 

Slide 66 - Slide

6. Actieve verwerking

De docent maakt expliciet hoe de 
leerstof actief verwerkt dient te worden.  
De docent heeft gemodelleerd. De leerlingen gaan nu actief inoefenen.
Er is hier ruimte voor verlengde instructie. 

De ondersteuning wordt geleidelijk afgebouwd. De docent zorgt voor afwisseling in oefentypes en maakt gedurende de les het leren zichtbaar. 

De docent zet bijvoorbeeld in op hardop denken opdrachten en koppelt daar een geïnformeerde vervolgstap aan.

De vlierbes is een ...
A
Consument
B
Producent
C
Reducent
D
Planteneter

Slide 67 - Quiz

This item has no instructions

Bacteriën zijn:....
A
reducenten
B
afvaleters
C
Ze eten niks

Slide 68 - Quiz

This item has no instructions

Dit is een...
A
reducent
B
Consument
C
Producent

Slide 69 - Quiz

This item has no instructions

Welke piramide is altijd piramidevormig?
A
Piramide van biomassa
B
Piramide van aantallen

Slide 70 - Quiz

This item has no instructions

Welke piramide heeft niet altijd een piramidevorm?
A
Piramide van aantallen
B
Piramide van biomassa
C
Beide piramides
D
Geen van beide piramides

Slide 71 - Quiz

This item has no instructions

De 'piramide' hiernaast is een piramide van...
A
Aantallen
B
Biomassa / energie
C
Dat kan je niet zeggen
D
Zowel aantallen als biomassa

Slide 72 - Quiz

This item has no instructions

Dit is een piramide van ...
A
aantallen
B
biomassa

Slide 73 - Quiz

This item has no instructions

Neem de cijfers 1, 2, 3 en 4 over en zet er namen van organismen uit het voedsel-web bij zodat er een goede voedselketen ontstaat.


Piramide van biomassa:

Slide 74 - Slide

This item has no instructions

6.3 koolstofkringloop
Als je een kledingstuk niet meer draagt, kun je het inleveren bij een speciale afvalcontainer. Van de kleding die daarin wordt verzameld, kan weer nieuwe kleding worden gemaakt. 
Zo wordt de stof opnieuw gebruikt. Ook in de natuur worden stoffen steeds opnieuw gebruikt, zoals koolstof.

Slide 75 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen 6.3
6.3.1 Je kunt de koolstofkringloop beschrijven.




Slide 76 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

Koolstofkringloop

Slide 77 - Slide

This item has no instructions

      Leerdoelen 6.3
6.4.1 Je kunt de invloeden op organismen indelen in biotische en abiotische factoren.

6.4.2 Je kunt de niveaus van de ecologie beschrijven.

6.4.3 Je kunt aangeven hoe de grootte van een populatie wordt beïnvloed door biotische en abiotische factoren.





Slide 78 - Slide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.

              Inleiding

Het ene jaar zijn er veel vogels in de tuin, het jaar daarna minder. Dit kan bijvoorbeeld komen door een heel koude winter. Planten en dieren hebben te maken met invloeden uit hun omgeving.

Slide 79 - Slide

Inleiding
Door een goede inleiding voelen leerlingen zich betrokken en begrijpen ze het belang van wat ze gaan leren. Dit vergroot hun motivatie en leerresultaten. 
Wat kan invloed hebben op het aantal vogels?
A
Onvoldoende voedsel
B
Te veel zonlicht
C
Een koude winter
D
Invloeden uit de omgeving

Slide 80 - Quiz

This item has no instructions

Invloed uit de omgeving
  • Alle organismen, zoals dieren en planten, worden beïnvloed door hun omgeving. Bijvoorbeeld, een konijn krijgt een dikke wintervacht als het koud wordt. 
  • Ook beïnvloeden organismen zelf hun omgeving, bijvoorbeeld door het maken van een hol in de grond. 
  • Organismen en hun omgeving hebben dus een relatie met elkaar. Dit wordt bestudeerd in de ecologie.
Begrip 


Invloed uit de omgeving
Alle organismen worden beïnvloed door hun omgeving. Een konijn krijgt bijvoorbeeld een wintervacht als het koud wordt. Andersom beïnvloeden organismen ook hun omgeving. Zo verandert de bodem wanneer een konijn een hol graaft.
Organismen en hun omgeving hebben dus invloed op elkaar. We zeggen daarom dat ze een relatie met elkaar hebben. In de ecologie bestuderen biologen alle relaties tussen organismen en hun omgeving.

Slide 81 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat bestuderen biologen in de ecologie?
A
Alleen de voeding van dieren
B
Het weer en klimaatverschillen
C
Enkel de levenscyclus van planten
D
Relaties tussen organismen en omgeving

Slide 82 - Quiz

This item has no instructions

Hoe beïnvloedt een konijn zijn omgeving?
A
Door te schuilen in bomen
B
Door een hol te graven
C
Door te vliegen naar andere gebieden
D
Door te zwemmen in rivieren

Slide 83 - Quiz

This item has no instructions

Biotische en abiotische factoren
Er zijn twee soorten invloeden uit de omgeving:
1. Biotische factoren zijn invloeden van levende dingen, zoals planten en andere dieren.
2. Abiotische factoren zijn invloeden van niet-levende dingen, zoals licht, temperatuur, en water.



Afb.  Invloeden uit het milieu op een roodborstje.
Biotische en abiotische factoren
In de afbeelding zie je invloeden uit de omgeving op een roodborstje. Aan de rechterkant zie je invloeden uit de levende natuur, zoals planten en beestjes. Deze invloeden heten biotische factoren. Aan de linkerkant zie je invloeden die niet leven, zoals licht en temperatuur. Deze invloeden heten abiotische factoren.

Slide 84 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat zijn abiotische factoren?
A
Invloeden die niet leven
B
Voedselbronnen
C
Beestjes
D
Planten

Slide 85 - Quiz

This item has no instructions

Wat zijn biotische factoren?
A
Temperatuur
B
Licht
C
Invloeden die niet leven
D
Invloeden uit de levende natuur

Slide 86 - Quiz

This item has no instructions

Wat is het verschil tussen biotische en abiotische factoren?

Slide 87 - Open question

This item has no instructions

Individu, populatie en ecosysteem
• Individu: Dit is één enkel organisme, bijvoorbeeld één roodborstje.
• Populatie: Dit is een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, zoals alle roodborstjes in een bos.
Ecosysteem: Dit is het geheel van alle populaties en de abiotische factoren in een bepaald gebied, zoals een bos of een sloot. 
In een ecosysteem beïnvloeden de verschillende populaties elkaar en worden ze beïnvloed door dingen zoals temperatuur en zonlicht.



Begrippen
individu: Eén enkel organisme.
ecosysteem: Alle populaties en alle abiotische factoren in een gebied

Individu, populatie en ecosysteem
Een enkel organisme is een individu (afb.2.1). Alle roodborstjes in een bepaald gebied, zoals een bos of een park, noem je een populatie. Een populatie is een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied (afb 2.2). De individuen binnen een populatie kunnen zich onderling voortplanten.
Een populatie roodborstjes leeft samen met andere soorten populaties in een bepaald gebied, zoals eikenbomen, beukenbomen, pimpelmezen, regenwormen en egels. Deze verschillende populaties kunnen elkaar beïnvloeden. Daarnaast worden de populaties beïnvloed door abiotische factoren, zoals temperatuur, water en de hoeveelheid zonlicht. Alle abiotische factoren en populaties in een bepaald gebied vormen samen een ecosysteem.
Voorbeelden van ecosystemen in Nederland zijn een bos, een sloot en een heideveld (afb 2.3). Voorbeelden van ecosystemen die je buiten Nederland kunt tegenkomen, zijn een koraalrif en een tropisch regenwoud.

Slide 88 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Individu, populatie en ecosysteem
Voorbeelden van ecosystemen

In Nederland heb je ecosystemen zoals bossen, sloten en heidevelden. Buiten Nederland vind je bijvoorbeeld koraalriffen of tropische regenwouden.
Begrippen
individu: Eén enkel organisme.
ecosysteem: Alle populaties en alle abiotische factoren in een gebied

Slide 89 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Individu, populatie en ecosysteem
Begrippen
individu: Eén enkel organisme.
ecosysteem: Alle populaties en alle abiotische factoren in een gebied

Slide 90 - Slide

4. Inclusieve didactiek
De docent past diverse strategieën toe om de betrokkenheid van alle leerlingen te garanderen. Door regelmatig het begrip van de lesstof te controleren en zo nodig de uitleg aan te passen, blijft de stof toegankelijk voor iedereen. Flexibele en heterogene differentiatie ondersteunt dit proces. Interactie in de klas wordt versterkt door het gebruik van thuistalen. Verder creëert de docent een contextrijke en inclusieve leeromgeving door (culturele) achtergronden in de lesstof te integreren. Door positief en proactief op leerlinggedrag te reageren, wordt het voor leerlingen makkelijker om gewenst gedrag te tonen en actief deel te nemen aan de les.


Wat is een voorbeeld van een ecosysteem?
A
Een enkel organisme.
B
Een bos.
C
Een populatie van een soort.
D
Een groep individuen.

Slide 91 - Quiz

This item has no instructions

Wat vormt samen een ecosysteem?
A
Alle populaties en abiotische factoren.
B
Enkel de abiotische factoren.
C
Een enkele soort in een gebied.
D
Alleen de populaties in een gebied.

Slide 92 - Quiz

This item has no instructions

Wat is een individu?
A
Een ecosysteem met verschillende soorten.
B
Een groep individuen van dezelfde soort.
C
Alle abiotische factoren in een gebied.
D
Een enkel organisme.

Slide 93 - Quiz

This item has no instructions

Optimumkromme

Slide 94 - Slide

This item has no instructions

Aan de slag
Maak van 6.3 --> 1, 2, 3 5, 6


Maak van 6.4 --> 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7 


Slide 95 - Slide

6. Actieve verwerking

De docent maakt expliciet hoe de 
leerstof actief verwerkt dient te worden.  
De docent heeft gemodelleerd. De leerlingen gaan nu actief inoefenen.
Er is hier ruimte voor verlengde instructie. 

De ondersteuning wordt geleidelijk afgebouwd. De docent zorgt voor afwisseling in oefentypes en maakt gedurende de les het leren zichtbaar. 

De docent zet bijvoorbeeld in op hardop denken opdrachten en koppelt daar een geïnformeerde vervolgstap aan.