Grammatica 2 les 5: LV

Grammatica 2 les 5: LV
Vervolg op: les 1 pv - les 2 zinsdelen -
les 3 werkwoordelijk gezegde - les 4 onderwerp -
en tot slot: les 5 het lijdend voorwerp
Plot26 
1 / 12
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

This lesson contains 12 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Grammatica 2 les 5: LV
Vervolg op: les 1 pv - les 2 zinsdelen -
les 3 werkwoordelijk gezegde - les 4 onderwerp -
en tot slot: les 5 het lijdend voorwerp
Plot26 

Slide 1 - Slide

Wat is de 'rol' van het LV? 
  • een lv is 'iemand die' of 'iets wat' de handeling ondergaat
  • het lv kan dus een persoon zijn, of een 'ding'                                                   Voorbeeld: De tuinman helpt zijn buurman. (persoon)                                         De tuinman gebruikt een grasmaaier. (ding)
  • welke handeling. . . . dat zie je aan het werkwoord (we noemen het werkwoord ook wel de regisseur in de zin, dus het werkwoord deelt de rollen uit --> in het voorbeeld de werkwoorden: helpen en gebruiken) 
  • het onderwerp (de tuinman) heeft de 1e rol 
  • het lijdend voorwerp (buurman/grasmaaier) heeft de 2e rol

Slide 2 - Slide

Welke rol past bij het LV?
A
iemand (of iets) voert de handeling uit
B
iemand (of iets) ondergaat de handeling

Slide 3 - Quiz

Welk werkwoord deelt één rol uit?
A
bloeien
B
verzorgen

Slide 4 - Quiz

Maak een zin met 'bloeien'.

Slide 5 - Open question

Welk werkwoord deelt 2 rollen uit?
A
vinden
B
kuchen

Slide 6 - Quiz

Maak een zin met 'vinden'.

Slide 7 - Open question

Een 3e rol . . .
  • Sommige werkwoorden kunnen zelfs drie rollen uitdelen --> aan/voor iemand of iets    
  • Voorbeeld: De docent (rol 1) / gaf / vanwege corona / de leerlingen (rol 3) / alle lessen (rol 2) / online.
  • Het zinsdeel met de 3e rol noemen we het meewerkend voorwerp (mv)

Slide 8 - Slide

Wat is het lv in de zin: Morgen krijgen we een oefentoets.
A
we
B
morgen
C
krijgen
D
een oefentoets

Slide 9 - Quiz

Welk zinsdeel heeft hier de 3e rol?
Imane geeft haar vriendin een cadeau.
A
geeft
B
Imane
C
haar vriendin
D
een cadeau

Slide 10 - Quiz

Wat is het ow en lv in de volgende zin?
Mijn vader geeft mij complimentjes.
A
mijn vader = ow mij = lv
B
mijn vader = ow complimentjes = lv mijn vader = ow complimentjes = lv
C
mij = ow geeft = lv
D
mijn vader = lv complimentjes = ow

Slide 11 - Quiz

Welke verdeling in zinsdelen klopt?
Mijn vader geeft mij complimentjes.
A
Mijn vader geeft / mij complimentjes.
B
Mijn / vader / geeft mij/ complimentjes.
C
Mijn vader / geeft / mij complimentjes.
D
Mijn vader / geeft / mij / complimentjes.

Slide 12 - Quiz