Identificeer het doel van de tekst: Informeren, overtuigen, amuseren, of instrueren.
Kijk naar de opbouw: inleiding, middenstuk, en conclusie.
Let op signaalwoorden die de structuur aangeven, zoals:
Opsomming: first, next, moreover.
Oorzaak-gevolg: because, therefore, as a result.
Tegenstelling: however, although, on the other hand.