Reflexieve verba & het imperfectum

Reflexieve verba & het imperfectum
1 / 33
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 2

This lesson contains 33 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Reflexieve verba & het imperfectum

Slide 1 - Slide

Reflexieve verba

Slide 2 - Slide

Ik meld mij aan ....
A
voor
B
op
C
in
D
over

Slide 3 - Quiz

Ik maak mij zorgen...
A
voor
B
op
C
in
D
over

Slide 4 - Quiz

Ik schrijf me in ...
A
voor
B
bij
C
in
D
over

Slide 5 - Quiz

Ik verbaas me ...
A
voor
B
bij
C
in
D
over

Slide 6 - Quiz

Ik meld me ...
A
voor
B
bij
C
in
D
over

Slide 7 - Quiz

Ik schaam me ...
A
voor
B
bij
C
in
D
over

Slide 8 - Quiz

Hij zegt dat hij ....
A
zich niet herinnert het ongeluk
B
zich het ongeluk niet herinnert
C
zich niet het ongeluk herinnert
D
zich herinnert niet het ongeluk

Slide 9 - Quiz

Soms ...
A
verslaap ik me
B
ik verslaap me
C
ik me verslaap

Slide 10 - Quiz

Welke vraag is goed?
A
maak jij elke dag je op?
B
maak jij je elke dag op?
C
jij maakt je elke dag op?
D
elke dag jij je opmaakt?

Slide 11 - Quiz

Ik ga niet naar werk, omdat
A
ik me niet goed voel
B
ik voel me niet goed
C
ik me voel niet goed
D
ik niet goed me voel

Slide 12 - Quiz

Vervoeg: zich herinneren, hij

Slide 13 - Open question

Vervoeg: zich verslapen, jullie

Slide 14 - Open question

Vervoeg: zich ergeren, wij

Slide 15 - Open question

Vervoeg: zich opmaken, zij (sing.)

Slide 16 - Open question

Vervoeg: zich zorgen maken, u

Slide 17 - Open question

Vervoeg: zich inschrijven, jij

Slide 18 - Open question

Vervoeg: zich aanmelden, hij

Slide 19 - Open question

Imperfectum

Slide 20 - Slide

Hij zegt dat hij....
A
niet op het feest was
B
niet was op het feest
C
was niet op het feest

Slide 21 - Quiz

Jij zegt dat je....
A
het huis niet elke dag schoon maakte
B
het huis niet schoonmaakte elke dag
C
het huis niet elke dag maakte schoon
D
het huis niet elke dag schoonmaakte

Slide 22 - Quiz

Vervoeg: luisteren, jij

Slide 23 - Open question

Vervoeg: geven, u

Slide 24 - Open question

Vervoeg: werken, ik

Slide 25 - Open question

Vervoeg: nemen, ik

Slide 26 - Open question

Vervoeg: doen, jij

Slide 27 - Open question

Vervoeg: zijn, jullie

Slide 28 - Open question

Vervoeg: wonen, jullie

Slide 29 - Open question

Vervoeg: gaan, hij

Slide 30 - Open question

Vervoeg: mailen, wij

Slide 31 - Open question

Vervoeg: fietsen, ik

Slide 32 - Open question

Vervoeg: komen, hij

Slide 33 - Open question