Betrekkelijk voornaamwoord

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen!
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Welkom!
Telefoon in de telefoontas? Ga dan lekker zitten.

Leg klaar op je tafel: je boek, schrift en een pen.

Pak je leesboek en ga lekker lezen!

Slide 1 - Slide

timer
15:00

Slide 2 - Slide

Herhaling ww

ZWW
KWW
HWW

Slide 3 - Slide

Betrekkelijk 
voornaamwoord
De e-mails die ik voor Nederlands moest schrijven.
  • Waar verwijst 'die' naar?

Het schrift dat ik van de docent heb gekregen.
  • Waar verwijst 'dat' naar?

Dominique had de hele dag buiten gespeeld, wat ze echt heerlijk vond.
  • Waar verwijst 'wat'  naar?

Slide 4 - Slide

Betrekkelijk 
voornaamwoord
  • Het betrekkelijk voornaamwoord (betr. vnw) verwijst terug naar een woord of woordgroepje dat er vlak voor staat, het antecedent.
  • De bekendste betrekkelijke voornaamwoorden zijn die, dat, wie en wat.

Slide 5 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
Zo'n woord of woordgroep waarnaar het betrekkelijk voornaamwoord verwijst, noemen we het antecedent. 

Het boek dat jij leest, zegt mij niets. 
Het boek = het antecedent, dat = het betrekkelijk voornaamwoord

De auto die daar staat, is van hem. 
De auto = het antecedent, die = het betrekkelijk voornaamwoord


Slide 6 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
1.  Die verwijst naar de-woorden.
2. Dat verwijst naar het-woorden.
3. Wat verwijst naar:
  • een overtreffende trap na ‘het’:
       - Het noorderlicht is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
  • 'vage' woorden als alles, datgene, diegene, het enige, iets, niets, veel, weinig:
        - Alles wat op de site staat, is uit voorraad leverbaar.
  • een hele zin of een deel van een zin:
       - Max is een ijverige leerling, wat niet gezegd kan worden van Wesley.


Slide 7 - Slide

Betrekkelijk voornaamwoord
4.  Voorzetsel + wie verwijst naar een persoon (van wie, door wie, voor wie etc.)


       - Tessa, van wie ik dit huisje huur, maakt een rondreis door Chili. 

Let op: dus niet met waar + voorzetsel: waarover, waarvoor enz.

Slide 8 - Slide

Even oefenen
Pak je schrift en een pen erbij.

Slide 9 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het schilderij ...... je daar hebt opgehangen, hangt erg scheef.

Slide 10 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het schilderij dat je daar hebt opgehangen, hangt erg scheef.

Betrekkelijk voornaamwoord = dat
Antecedent = het schilderij

Slide 11 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Fenna speelt fijn, ..... ik leuk vind. 



Slide 12 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Fenna speelt fijn, wat ik leuk vind. 

Betrekkelijk voornaamwoord = wat
Antecedent = Fenna speelt fijn

Slide 13 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het beste ..... me ooit is overkomen, is dat ik de loterij won. 



Slide 14 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het beste wat me ooit is overkomen, is dat ik de loterij won. 

Betrekkelijk voornaamwoord = wat
Antecedent = het beste

Slide 15 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het werk .... hij op zaterdag bij de Hema uitvoert, levert niet veel op. 


Slide 16 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Het werk dat hij op zaterdag bij de Hema uitvoert, levert niet veel op. 

Betrekkelijk voornaamwoord = dat
Antecedent = het werk

Slide 17 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Is dat alles ..... we nodig hebben?



Slide 18 - Slide

Schrijf het juiste betrekkelijk voornaamwoord en het antecedent in je schrift
Is dat alles wat we nodig hebben?

Betrekkelijk voornaamwoord =  wat
Antecedent = alles

Slide 19 - Slide

§14
Opdracht 1 tot en met 4



Slide 20 - Slide