17-2

Welkom! 
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Welkom! 

Slide 1 - Slide

timer
15:00

Slide 2 - Slide

Programma
Hoofdstuk 3: lezen 
onderwerp: signaalwoorden en voegwoorden
Maak de opdrachten. 




Slide 3 - Slide

lesdoel
-Ik snap wat de rol van signaalwoorden en voegwoorden zijn in een zin.

Slide 4 - Slide

Wie weet wat voegwoorden en signaalwoorden zijn? 

Slide 5 - Slide

Voegwoorden voegen / plakken twee zinnen aan elkaar. 

Ik ga niet naar schoolwant het regent te hard en die wind bevalt me ook al niet.
Een signaalwoord vertelt wat het verband is tussen de zinnen. 

Ik ga niet naar school, want het regent te hard en die wind bevalt me ook al niet.

Na want komt de reden of het argument. 
En = opsomming

Slide 6 - Slide

Zinnen hebben met elkaar te maken!
Signaalwoorden geven een signaal aan de lezer, let op, er komt een opsomming, een tegenstelling of een voorbeeld!


Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Tekstverband
Sietske heeft haar 
huiswerk gemaakt,                  ?
 ze is het vergeten.

Slide 9 - Slide

Tekstverband
Sietske heeft haar huiswerk gemaakt,  
ze is het vergeten.
              maar
(verband=tegenstelling)

Slide 10 - Slide

Tekstverband
Ik hou van allerlei soorten fruit,      ?      aardbeien.
    

Slide 11 - Slide

Tekstverband


Ik hou van allerlei soorten fruit, bijvoorbeeld aardbeien.
               
                                  verband = voorbeeld, toelichting

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Slide

Slide 14 - Slide

Vul de ontbrekende signaalwoorden in. Je kunt kiezen uit:                                          zoals  dus  maar  en  daardoor

Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op, --------malaria en het zika-virus.
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen,-------dit kan niet want ik heb geen geld.
We zijn nog geen achttien jaar,---------- we mogen nog geen alcohol kopen.
Mijn kapster heeft haar arm gebroken,------kan ze mijn haar nu niet knippen.
Mijn moeder gaat iedere vrijdagochtend naar de slager----------de bakker.

Slide 15 - Slide

antwoorden
Op vakantie lopen mensen vaak ziektes op, zoals malaria en het zika-virus.
Ik wil graag een nieuwe fiets kopen, maar dit kan niet want ik heb geen geld.
We zijn nog geen achttien jaar, dus we mogen nog geen alcohol kopen.
Mijn kapster heeft haar arm gebroken, daardoor kan ze mijn haar nu niet knippen.
Mijn moeder gaat iedere vrijdagochtend naar de slager en de bakker.

Slide 16 - Slide

Programma
Hoofdstuk 3: lezen 
onderwerp: signaalwoorden en voegwoorden
Maak de opdrachten. 




Slide 17 - Slide

Fijne dag! 

Slide 18 - Slide

Het voegwoord in deze zin is

Hij heeft zich goed voorbereid op de auditie, dus hij is er helemaal klaar voor.
A
dus
B
, (de komma)
C
hij
D
geen idee

Slide 19 - Quiz

Wat is (zijn) de persoonsvorm(en) in deze zin?

Hij heeft zich goed voorbereid op de auditie, dus hij is er helemaal klaar voor.
A
heeft
B
heeft en voorbereid
C
heeft en is
D
heeft, voorbereid en is

Slide 20 - Quiz

De zin is een:

Hij heeft zich goed voorbereidt op de auditie, dus hij is er helemaal klaar voor.
A
enkelvoudige zin
B
samengestelde zin
C
geen idee

Slide 21 - Quiz