7 Voorzetselvoorwerp hsx

Voorzetselvoorwerp
1 / 32
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

This lesson contains 32 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Voorzetselvoorwerp

Slide 1 - Slide

Lesdoel
Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.
Je kunt een voorzetselvoorwerp herkennen in een zin.
Je kunt zelf voorbeelden bedenken van zinnen met een voorzetselvoorwerp erin.

Slide 2 - Slide

Even opfrissen
Wat is een voorzetsel ook alweer?

Slide 3 - Slide

Het voorzetselvoorwerp

Slide 4 - Slide

Een vast voorzetsel 1/3
Een voorzetsel dat standaard met een bepaald werkwoord samen gaat.
Denken aan       Spelen tegen
Lachen om        Snoepen van
Wachten op      Bang zijn voor
Dromen over

Maak nu drie zinnen waarin je telkens een van de bovenstaande werkwoorden gebruikt.

Slide 5 - Slide

Een vast voorzetsel 2/3
Onderstreep nu het voorzetsel en de woorden die erachter staan die bij dit voorzetsel horen. 

Slide 6 - Slide

Een vast voorzetsel 3/3

Gefeliciteerd! Je hebt nu zelf zinnen gemaakt met een voorzetselvoorwerp erin en deze zelfs onderstreept.

Nu gaan we even kijken naar de regels:

Slide 7 - Slide

VV = niet letterlijk
Ik wacht op een pizza.
Mijn broer is bang voor die spin.

Slide 8 - Slide

Voorzetselvoorwerp
Ik hoop dit keer op een heel mooi cijfer.

3 kenmerken van een voorzetselvoorwerp


1. Het begint met een voorzetsel
2. Dat voorzetsel is een 'vast voorzetsel' (het hoort bij een werkwoord)
3. De betekenis van het voorzetselvoorwerp is figuurlijk (niet letterlijk)

Slide 9 - Slide

Lastig?
Vinden jullie het nog lastig? 

Ja? Dan kijken we naar de video op de volgende sheet. 
Nee? Dan slaan we de video over en gaan we even samen oefenen.

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Video

Wat is het voorzetsel?
Je krijgt een aantal werkwoorden te zien. Schrijf telkens op welk voorzetsel erbij hoort.

Slide 12 - Slide

vertrouwen ...

Slide 13 - Open question

streven ...

Slide 14 - Open question

Informeren ...

Slide 15 - Open question

Twijfelen ...

Slide 16 - Open question

Hopen ...

Slide 17 - Open question

Klagen ...

Slide 18 - Open question

Verlangen ...

Slide 19 - Open question

Zinnen
Maak nu een zin met de volgende werkwoorden en het voorzetsel. Onderstreep telkens het voorzetselvoorwerp.


Slide 20 - Slide

Je hechten aan

Slide 21 - Open question

Vertrouwen op:

Slide 22 - Open question

Streven naar:

Slide 23 - Open question

Informeren naar:

Slide 24 - Open question

Twijfelen aan:

Slide 25 - Open question

Hopen op:

Slide 26 - Open question

Klagen over:

Slide 27 - Open question

Verlangen naar:

Slide 28 - Open question

Einde van de oefening

Slide 29 - Slide

Resumerend
De lesdoelen waren:
Je weet wat een voorzetselvoorwerp is.
Je kunt een voorzetselvoorwerp herkennen in een zin.
Je kunt zelf voorbeelden bedenken van zinnen met een voorzetselvoorwerp erin.

Doelen bereikt?

Slide 30 - Slide

Waar heb ik nu nog hulp bij nodig?

Slide 31 - Open question

EINDE

Slide 32 - Slide