2TH Herhaling woordsoorten - donderdag 20 mei

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2C

Vandaag...
- Herhaling woordsoorten


Huiswerk vrijdag 21 mei:
- Vlog inleveren (bij opdrachten in Teams)


Leerdoelen:
- Ik kan het ww, lw, zn, vz, aanw vnw, vr vnw, pers. vnw, bez. vnw, telwoord  in een zin aanwijzen.

1 / 41
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

This lesson contains 41 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 2C

Vandaag...
- Herhaling woordsoorten


Huiswerk vrijdag 21 mei:
- Vlog inleveren (bij opdrachten in Teams)


Leerdoelen:
- Ik kan het ww, lw, zn, vz, aanw vnw, vr vnw, pers. vnw, bez. vnw, telwoord  in een zin aanwijzen.

Slide 1 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Noteer de volgende woordsoorten/afkortingen onder elkaar.
Sla ten minste twee regels over tussen de verschillende woordsoorten!
- persoonlijk voornaamwoord (pers vnw)
- bezittelijk voornaamwoord (bez vnw)
- aanwijzend voornaamwoord (aanw vnw)
- vragend voornaamwoord (vr vnw)
- telwoord (telw)

Slide 2 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Noteer achter de woordsoorten hoe je ze kunt herkennen.
Weet je het niet? Pak je boek erbij of roep hulp in van Google!
- persoonlijk voornaamwoord (pers vnw)
- bezittelijk voornaamwoord (bez vnw)
- aanwijzend voornaamwoord (aanw vnw)
- vragend voornaamwoord (vr vnw)
- telwoord (telw)
timer
5:00

Slide 3 - Slide

Kende je deze vijf woordsoorten nog?
A
Ja, ik wist alles nog
B
Het meeste wist ik nog
C
Ik herkende de meeste dingen tijdens het nakijken
D
Nee, ik vond het echt heel moeilijk

Slide 4 - Quiz

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- werkwoord (ww)
     > geeft aan wat iets/iemand doet of overkomt
     > persoonsvorm, voltooid deelwoord, hele werkwoord
- lidwoord (lw)
     > de, het (bepaald lidwoord)
     > een (onbepaald lidwoord)

Slide 5 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- zelfstandig naamwoord (zn)
     > mensen, dieren, planten, dingen (medipladi)
     > kan een lidwoord voor staan
     > kan een bijvoeglijk naamwoord voor staan
     > kan (meestal) in het meervoud staan
     > kan (meestal) een verkleinwoord van gemaakt worden
     > ook namen zijn zn!


Slide 6 - Slide

Herhaling grammatica woordsoorten
Controleer je antwoorden en vul ze zo nodig aan:
- bijvoeglijk naamwoord (bn)
     > zegt iets over een zelfstandig naamwoord
     > kan zowel voor als achter het zelfstandig naamwoord staan
- voorzetsel (vz)
     > korte woordjes: om, achter, naast, bij, tussen, tijdens, langs, voor, ...
     > geven een plaats/richting aan
     > 'kastwoorden' of 'feestjewoorden'
    

Slide 7 - Slide

Benoem de woordsoorten in de volgende zin:
Ik heb mijn zware schooltas vanmorgen op 
de weegschaal gezet. Hij woog 25 kilo!

Slide 8 - Slide

ik = pers vnw                                 hij = pers vnw
heb = ww                                        woog =  ww
mijn = bez vnw                              25 = bep htelw 
zware = bijv nw                             kilo = zn
schooltas = zn
op = vz
de = bep lidw
weegschaal = zn
gezet= ww

Slide 9 - Slide

Benoem de woordsoorten in de volgende zin:
Wie heeft deze week het Songfestival in Rotterdam gezien?


Slide 10 - Slide

wie = vr vnw
heeft = ww
deze = aanw vnw
week = zn
het = bep lidw
Songfestival = zn
in = vz
Rotterdam = zn
gezien = ww

Slide 11 - Slide

Hoe ging de vorige opdracht?
A
Goed, ik had (bijna) alles goed
B
Voldoende, ik had het meeste goed
C
Matig, ik had toch wel veel fouten
D
Nog niet goed, ik heb hulp nodig

Slide 12 - Quiz

Aan de slag!
De rest van deze les besteed je aan het maken van deze LessonUp. Maak de LessonUp zelfstandig af.

Aan het einde van de les wil ik graag iedereen terugzien in Teams. Zorg ervoor dat je om 10:10u weer in de vergadering bent. Succes!

Slide 13 - Slide

Haal alle zelfstandige naamwoorden uit onderstaande zin:

De aardige buurvrouw heeft Kees gisteren zomaar snoep gegeven.

Slide 14 - Open question

Haal alle zelfstandige naamwoorden uit onderstaande zin:

Nu genieten deze lachende mensen op het kleine balkonnetje van het prachtige lenteweer.


Slide 15 - Open question

Haal alle bijvoeglijke naamwoorden uit onderstaande zin:

Nu genieten deze lachende mensen op het kleine balkonnetje van het prachtige lenteweer.

Slide 16 - Open question

Haal alle voorzetsels uit onderstaande zin:

Vanwege deze roddel gaat Erik niet naar school.

Slide 17 - Open question

Haal alle bijvoeglijke naamwoorden uit onderstaande zin:

De buurvrouw is erg aardig, maar de akelige buurman is een vervelende man.

Slide 18 - Open question

Haal alle vragende voornaamwoorden uit de zin:

Wie heeft Anna verteld wanneer het feest is afgelopen?

Slide 19 - Open question

Haal alle zelfstandige naamwoorden uit onderstaande zin:

Het vliegverkeer naar China is door die overheid verboden.

Slide 20 - Open question

Haal alle voorzetsels uit deze zin:

Ondanks de liefde voor deze vriend gaat Loes maandenlang alleen op reis.

Slide 21 - Open question

Haal alle aanwijzende voornaamwoorden uit de zin:

Die middag heeft Janneke zulke gezellige mensen ontmoet.

Slide 22 - Open question

Haal alle bepaalde en onbepaalde lidwoorden uit deze zin:

De buurvrouw is erg aardig, maar de akelige buurman is een vervelende man.

Slide 23 - Open question


Sinds de laatste update werkt mijn computer ontzettend goed.

'ontzettend' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 24 - Quiz


Annika heeft mij gisteren nog gebeld.

'Annika' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 25 - Quiz


De weduwe schonk haar complete kunstcollectie aan het museum.

'kunstcollectie' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 26 - Quiz


Je moet niet een aluminium schaal in de magnetron zetten.

'aluminium' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 27 - Quiz


Het bezoek aan Disneyland Parijs was een onvergetelijke ervaring.

'onvergetelijke' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 28 - Quiz


Wij reden via de Brennerpas naar Italië.

'via' is een:
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 29 - Quiz

Waarom heb je dat gedaan?

'Waarom' is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
voorzetsel
D
geen van deze antwoorden

Slide 30 - Quiz

Wat hebben zij dan precies gedaan?

'Wat' is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 31 - Quiz

Dergelijke opmerkingen vind ik heel vervelend.

'dergelijke' is een:
A
aanwijzend voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
bijwoord

Slide 32 - Quiz

Ik geef jou het advies om binnen te blijven.

'het' is een:
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 33 - Quiz

Hoeveel werkwoorden zitten er in deze zin:

Zonder jou wil ik vanavond niet gaan dansen.



A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 34 - Quiz

Wij hebben de hele winter niet kunnen schaatsen.

'schaatsen' is een:
A
hulpwerkwoord
B
zelfstandig werkwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
zelfstandig naamwoord

Slide 35 - Quiz

Hij kwam voor de zoveelste keer te laat?

'zoveelste' is een:
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 36 - Quiz

Ik neem mijn vierde snoepje.

'vierde' is een:
A
hoofdtelwoord
B
rangtelwoord
C
bepaald hoofdtelwoord
D
bepaald rangtelwoord

Slide 37 - Quiz

Deze prachtige bloemen heb ik nooit eerder gekregen!

'deze' is een:
A
lidwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
voorzetsel
D
bijwoord

Slide 38 - Quiz

Benoem woord voor woord in onderstaande zin (noteer de afkortingen, bijvoorbeeld bn-zn-olw en scheid die door middel van een streepje):

Waar heeft Jeroen een mooie, zilveren armband voor Joke gekocht?

Slide 39 - Open question

Benoem woord voor woord in onderstaande zin (noteer de afkortingen, bijvoorbeeld bn-zn-olw en scheid die door middel van een streepje):

Welke docent heeft deze moeilijke toets gemaakt?

Slide 40 - Open question

Hoe gingen de vorige opdrachten?
A
Goed, ik had (bijna) alles goed
B
Voldoende, ik had het meeste goed
C
Matig, ik had toch wel veel fouten
D
Nog niet goed, ik heb hulp nodig

Slide 41 - Quiz