What is LessonUp
Search
Channels
Log in
Register
‹
Return to search
Spelling en grammatica
Spelling en grammatica
1 / 32
next
Slide 1:
Slide
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 2
This lesson contains
32 slides
, with
interactive quizzes
and
text slide
.
Lesson duration is:
30 min
Start lesson
Save
Share
Print lesson
Items in this lesson
Spelling en grammatica
Slide 1 - Slide
Hoe kun je de persoonsvorm in een zin vinden?
Slide 2 - Open question
Wat is de persoonsvorm in deze zin?
Morgen moeten we een toets maken.
Slide 3 - Open question
Jullie _______ (zien) er prachtig uit vandaag!
A
zag
B
zagen
C
zien
D
zij
Slide 4 - Quiz
De kat _______ (slapen) de hele dag op de bank.
A
slapte
B
slaapt
C
slapen
D
sliep
Slide 5 - Quiz
Wij _______ (maken) gisteren een lange wandeling.
A
maakte
B
maakten
C
maken
D
maakt
Slide 6 - Quiz
Hij _______ (spelen) altijd buiten met zijn vrienden.
A
speelde
B
speelden
C
speelt
D
gespeeld
Slide 7 - Quiz
Zij _______ (zijn) naar de winkel gegaan.
A
heeft
B
waren
C
zijn
D
ben
Slide 8 - Quiz
Ik (drinken) graag koffie terwijl ik een boek (lezen).
A
Ik dronk graag koffie terwijl ik een boek lezen.
B
Ik drink graag koffie terwijl ik een boek las.
C
Ik drink graag koffie terwijl ik een boek lees.
D
Ik dronk graag koffie terwijl ik een boek las.
Slide 9 - Quiz
De kinderen (spelen) nu buiten terwijl de zon (schijnen).
A
De kinderen spelen nu buiten terwijl de zon scheen.
B
De kinderen spelen nu buiten terwijl de zon schijnt.
C
De kinderen spelen nu buiten terwijl de zon scheit.
D
De kinderen spelen nu buiten terwijl de zon schijn.
Slide 10 - Quiz
Wij (eten) gisteren een lekkere maaltijd (koken).
A
Wij hebben gisteren een lekkere maaltijd kook.
B
Wij eten gisteren een lekkere maaltijd koken.
C
Wij hebben gisteren een lekkere maaltijd gekookt.
D
Wij eten gisteren een lekkere maaltijd gekookt.
Slide 11 - Quiz
De kat (liggen) heerlijk op de vensterbank te (slapen).
A
De kat ligt heerlijk op de vensterbank te sliep.
B
De kat ligt heerlijk op de vensterbank te slapen.
C
De kat lag heerlijk op de vensterbank te slapte.
D
De kat lag heerlijk op de vensterbank te slapen.
Slide 12 - Quiz
Zij (hebben) gisteren naar de film (gaan).
A
Zij hebben gisteren naar de film gaan.
B
Zij zijn gisteren naar de film gegaan.
C
Zij zijn gisteren naar de film ging.
D
Zij hebben gisteren naar de film ging.
Slide 13 - Quiz
Wat is de correcte vervoeging van het werkwoord 'maken' in de verleden tijd?
A
Hij maakt
B
Ik maakte
C
Zij maakt
D
Jij maakte
Slide 14 - Quiz
Wat is de juiste vervoeging van het werkwoord 'werken' in de verleden tijd?
A
Jij werkte
B
Hij werkt
C
Zij werkten
D
Ik werkte
Slide 15 - Quiz
Het voltooid deelwoord (vd) is
A
een persoonsvorm
B
een zelfstandig naamwoord
C
een vorm van het werkwoord
Slide 16 - Quiz
In welke zin staat een voltooid deelwoord?
1. Hij verhuist naar Amsterdam.
2. Hij is naar Amsterdam verhuisd.
A
zin 1
B
zin 2
Slide 17 - Quiz
In deze zin staat een voltooid deelwoord.
Dat gebeurt bijna nooit.
A
waar
B
niet waar
Slide 18 - Quiz
In deze zin staat een voltooid deelwoord.
De dokter heeft de wond op mijn been gehecht.
A
waar
B
niet waar
Slide 19 - Quiz
Geef een voorbeeld van een sterk werkwoord.
Slide 20 - Mind map
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van verhuizen?
A
verhuist
B
verhuisd
Slide 21 - Quiz
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van bepalen?
A
bepaalt
B
bepaald
Slide 22 - Quiz
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van remmen?
A
geremd
B
geremt
Slide 23 - Quiz
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van schoppen?
A
geschopd
B
geschopt
Slide 24 - Quiz
Wat is het voltooid deelwoord van opletten?
Slide 25 - Open question
Wat is het voltooid deelwoord van nakijken?
Slide 26 - Open question
Wat is het voltooid deelwoord van geheimhouden?
Slide 27 - Open question
Hoe schrijf je de samenstelling:
zon + hoed
Slide 28 - Open question
Hoe schrijf je de samenstelling:
hond + riem
Slide 29 - Open question
Hoe schrijf je de samenstelling:
ski + instructeur
Slide 30 - Open question
Hoe schrijf je 'auto' in meervoud?
A
auto's
B
autoen
C
autotjes
D
autors
Slide 31 - Quiz
Hoe schrijf je 'huis' in meervoud?
A
huisen
B
huizer
C
huisjes
D
huizen
Slide 32 - Quiz
More lessons like this
Spelling en grammatica
June 2024
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vmbo k, g
Leerjaar 2
Slimmer Schrijven: Pas de persoonsvorm aan!
April 2023
- Lesson with
15 slides
Zaterdag 18 mei 2024 - herhaling spelling en werkwoordspelling
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secondary Education
De spelling van de werkwoorden
March 2024
- Lesson with
34 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Klas 2VPB samenstellingen, vervoegen Engelse werkwoorden en voltooid deelwoord als bijvoeglijk naamwoord
June 2024
- Lesson with
20 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 2
GrammaticaHoofdstuk4
March 2021
- Lesson with
29 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
De spelling van de werkwoorden
May 2024
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
De spelling van de werkwoorden
23 days ago
- Lesson with
38 slides
Nederlands
Secundair onderwijs