Lezen P1 les 9 + formuleren 3

Welkom
Ga zitten, pak je boek.  
Leg ook alvast je pen en schrift klaar.

                                                    Nederlands havo 4
1 / 11
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

This lesson contains 11 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Welkom
Ga zitten, pak je boek.  
Leg ook alvast je pen en schrift klaar.

                                                    Nederlands havo 4

Slide 1 - Slide

Leesvaardigheid
Doel: ik kan tekstsoorten herkennen.

Doel: ik kan de regels voor verwijswoorden correct toepassen.

Slide 2 - Slide

Opdracht
  • H2 P3: maak opdracht 1
  • Moeilijke woorden mag je overslaan (zoek eventueel op)
  • Klaar? Lees in je boek


timer
10:00

Slide 3 - Slide

Opdracht 1
  • Onderwerp: verlof van gedetineerden
  • Titels: 1D onderwerp noemen, 2A lezer motiveren, 3B mening weergeven
  • Meeste informatie: tekst 1 - uiteenzetting - informeren
  • Duidelijk standpunt: tekst 3 - betoog - overtuigen
  • Verschillende visies: tekst 2 - beschouwing - opiniëren


Slide 4 - Slide

Opdracht 1- hoofdgedachtes
Tekst 1: Er zijn voor gedetineerden twee soorten verlof, die aan strenge regels gebonden zijn: algemeen verlof en proefverlof; dat laatste wordt in drie fasen voorbereid. – Deze hoofdgedachte baseer je op de eerste regels van alinea 2, 5 en 8. 

Tekst 2: Er blijken verschillende opvattingen te bestaan over het proefverlof – en mogelijk ook wel over de mensen die op proefverlof mogen –, die uiteenlopen van zonder meer afschaffen, drastisch inkorten tot onvoorwaardelijk handhaven. – Deze hoofdgedachte vind je in de slotalinea. 

Tekst 3: Het proefverlof functioneert, leidt tot een lagere recidive en bevordert de re-integratie. – Deze hoofdgedachte vind je in de slotalinea.


Slide 5 - Slide

Verwijswoorden
De-woorden: die/deze 
mannelijk (concreet) hij/hem/zijn
vrouwelijk (abstract, -heid-, -teit-, -nis, -schap, -de, -te, -ei, -ing, -ie, -iek, -ica, -theek, -tuur, -ine, -age, -is, -uur, -st) 
ze (dingen)/zij/haar

Het-woorden: onzijdig dat/dit/het/hem/zijn

Slide 6 - Slide

Verwijswoorden
hen: lv of na vz
Ik stuur hen door naar de volgende ronde. (wie/wat stuur ik?)
Ik geef het aan hen door. (kast- en vakantiewoorden)

hun: bez. vnw of mv
Ik geef hun door dat je wat later bent. (aan wie/voor wie geef ik door?) 
Dat zijn hun spullen. (direct voor zn, is van die personen)
Deze spullen zijn van hen. (na voorzetsel en niet direct voor zn)

Slide 7 - Slide

Verwijswoorden
wat (i.p.v. dat)
1. na overtreffende trap - dit is het mooiste wat ik ooit las.
2. hele zin: ik ga vanmiddag zwemmen, wat ik heel leuk vind.
3. bij onbepaald vnw: er is niets wat ik niet kan leren.

wie of waar
wie + voorzetsel: personen  Hij is degene op wie ik het meest vertrouw.
waar + voorzetsel: dingen/dieren   Dat een plus een twee is, is iets waarop je kan vertrouwen.

Slide 8 - Slide

Verwijswoorden
Let op! Antecedent

Bepaald waarnaar het woord verwijst en kies dan het juiste verwijswoord.


De commissie van gekke mensen verkoopt haar clubhuis.

Slide 9 - Slide

Opdracht
  • H7 P2: maak opdracht 4 t/m 8
  • Klaar? Maak ook de andere opdrachten uit het hoofdstuk
  • Boek uitlezen mag ook

Slide 10 - Slide

Huiswerk
  • vrijdag: boek uit, opdracht in de les
  • maandag: H7 P2 4 t/m 8 af 
  • boek kiezen

Slide 11 - Slide