Quiz 1kgt Kapitel 1-2

• Duits
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 3

Vertaal: Ik heb een broer.

1. Ich habe einen Bruder
2. Ich hat einen Brüder
3. Wir habe einen Bruder
4. Wir haben einen Brüder

Welke vorm van "sein" hoort bij "ihr"

Wat is de vertaling van het onderstreepte woord.

"Das Antwort ist richtig" 

1. zonder
2. samen
3. grappig
4. juist

Geef een passend antwoord op de onderstaande vraag in het Duits.

"Wie heißt du?"

vijftig

mooi

de grootouders

doen

uit

erg houden van

broers en zussen

duizend

de neef

tausend

aus

Die Geschwister

lieben

der Cousin

fünfzig

Die Großeltern

schön

machen

Welke vorm van "haben" past in de onderstaande zin?

"Er ___ morgen Deutsch"

1. habe
2. habt
3. hat
4. haben

Wat is de Nederlandse vertaling van "leider".

Welke vorm van "sein" past in de onderstaande zin?

"Ihr ___ die Brüder von Amelia"

1. seid
2. sind
3. bin
4. ist

Vul de juiste vorm van "sein" in (alleen het werkwoord noteren).

Ich ___ mit meinem Onkel in Berlin.

Vertaal de onderstaande zin naar het Nederlands

"Er hat 2 Tanten"

In welke zin is het "haben" verkeerd vervoegd?

1. Ich habe einen Hund.
2. Wir haben uns gesehen.
3. Er habe auch einen Bruder.
4. Du hast viel Bücher.

Stel jezelf in het Duits voor.
Ik heet ...
Ik ben ... oud.
Ik woon in ...