Geen voorzetsels?
Stap 1: Wat is het gezegde? (dit zijn alle werkwoorden in de zin)
Er hat seinem Freund eine Uhr(v) gekauft. Het gezegde = hat gekauft
Stap 2: Wat is het onderwerp?
Wie/wat + gezegde -> Wie hat gekauft?
Er hat seinem Freund eine Uhr(v) gekauft. Het onderwerp = er
Stap 3: Wat is het lijdend voorwerp?
Wie/wat + gezegde + onderwerp -> Wat hat er gekauft?
Er hat seinem Freund eine Uhr(v) gekauft. Het lijdend voorwerp = eine Uhr
Stap 4: Wat is het meewerkend voorwerp?
Aan of voor + wie/wat + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp -> Voor wie hat er eine Uhr gekauft?
Er hat seinem Freund eine Uhr(v) gekauft. Het meewerkend voorwerp = seinem Freund