7. März 2023 / Grammatik: Werkwoorden tegenwoordige tijd (Uitleg + oefenen)

Startaufgabe: Notiere diese Zahlen auf Deutsch
2         5       10      16         19      20
timer
4:00
1 / 29
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 29 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Startaufgabe: Notiere diese Zahlen auf Deutsch
2         5       10      16         19      20
timer
4:00

Slide 1 - Slide

Die Hausaufgaben

Gelernt von Kapitel 4:
Lernliste N-D
Lernliste D-N
Grammatik 
Sprachmittel
Gemacht:




Gemacht:

die Aufgaben nach Wahl (keuzeformulier, zie 27 februari) 

Niet ingeleverd: om 13.00 uur afmaken in lokaal

Slide 2 - Slide

Welche Tests gibt es noch dieses Jahr?
  • Creatieve opdracht
  •  Taaltoets (werkwoorden en woordenschat
  • schrijftoets
  • leestoets (toetsweek)

Slide 3 - Slide

Aan het einde van de les

ken je de regels over het vervoegen van de zwakke werkwoorden
Wie?

Hören
Erklären
üben

Slide 4 - Slide

Werkwoorden
intro

Slide 5 - Slide

Werkwoorden - Verben
1 Wanneer is een werkwoord sterk en wanneer zwak?
2 Wat zijn de regels voor het vervoegen van zwakke werkwoorden in Duits?
3 Voor welke werkwoorden zijn er uitzonderingen? 

Slide 6 - Slide

werkwoorden vervoegen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en

Slide 7 - Drag question

Elke persoon zijn eigen uitgang!
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
esttenten
uitleg

Slide 8 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Hoe werkt het?
wohn
wohn
wohn

wohn
wohn
wohn
regel: stam + uitgang

wohnen
stam: -en eraf
-> wohn


uitleg

Slide 9 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Consequent!
komm
sammel
üb

üb
sammel
komm
stam: -en eraf
kommen -> komm
üben -> üb
sammeln -> sammel


uitleg

Slide 10 - Slide

wohnen (ich)
1/9
uitleg/antwoord
wohnen -> 
stam = wohn ->
ich = -e ->
wohne
A
wohne
B
wohnst
C
wohnt
D
wohnen

Slide 11 - Quiz

machen (ihr)
2/9
uitleg/antwoord
machen -> 
stam = mach ->
ihr = -t ->
macht
A
mache
B
machst
C
macht
D
machen

Slide 12 - Quiz

rudern (du)
3/9
uitleg/antwoord
rudern -> 
stam = ruder ->
du = -st ->
ruderst
A
rudere
B
ruderst
C
rudernst
D
rudernt

Slide 13 - Quiz

rudern
Stam = -n = rudern

segeln (zeilen)
zeichnen (tekenen)

Slide 14 - Slide

kommen (Omar)
4/9
uitleg/antwoord
kommen -> 
stam = komm ->
Omar = er (3e persoon enk.) = -t ->
kommt
A
kommet
B
komt
C
kommst
D
kommt

Slide 15 - Quiz

Een paar uitzonderingen...
  1. de stam eindigt op een -d of -t
  2. de stam eindigt op een sis-klank
uitleg

Slide 16 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op -t of -d:
arbeit
arbeit
arbeit

arbeit
arbeit
arbeit
stam: -en eraf
arbeiten -> arbeit
finden -> find
warten -> wart
reden -> red


uitleg

Slide 17 - Slide

ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
e
st
t

en
t
en
Stam op -t of -d: de oplossing
arbeit
arbeit
arbeit

arbeit
arbeit
arbeit
stam: -en eraf
arbeiten -> arbeit
finden -> find
warten -> wart
reden -> red



e
e


e

d-tje / t-tje? -> extra e-tje!
uitleg

Slide 18 - Slide

ich
du
er, sie, es

du
du
du
e
st
t

st
st
Stam op -ß, -ss, -z, -sch:

heiß


ss
tanz

stam: -en eraf
heißen -> heiß
küssen -> küss
tanzen -> tanz



uitleg

Slide 19 - Slide

du
du
du

t
t
t

Stam op -ß, -s, -ss, -z, -x: de oplossing
heiß
ss
  tanz

stam: -en eraf
heißen -> heiß
küssen -> küss
tanzen-> tanz



gewoon de 's' van 'st' weghalen!
uitleg

Slide 20 - Slide

En nu jij!

Kun jij alle werkwoorden al correct vervoegen?
uitleg

Slide 21 - Slide

melden (du)
1/10
uitleg/antwoord
warten -> 
stam = wart ->
ihr = -t -> extra e nodig
wartet
A
meld
B
melden
C
meldet
D
meldest

Slide 22 - Quiz

warten (ihr)
2/10
uitleg/antwoord
warten -> 
stam = wart ->
ihr = -t -> extra e nodig
wartet
A
wart
B
warten
C
wartet
D
wartent

Slide 23 - Quiz

heißen (du)
3/10
uitleg/antwoord
heißen -> 
stam = heiß ->
du = -st -> de s vervalt
heißt
A
heißest
B
heißt
C
heißst
D
heißenst

Slide 24 - Quiz

reden (Jamila)
4/10
uitleg/antwoord
reden -> 
stam = red ->
Jamila = sie (3e persoon enk) = -t -> extra e nodig
redet
A
redt
B
redst
C
redest
D
redet

Slide 25 - Quiz

Samenvattend:
1. Hoe maak je de stam van een werkwoord?
2. Welke uitgangen zijn er?
3. Welk ezelsbruggetje kun je gebruiken?
4. Welke uitzonderingen zijn er?

Slide 26 - Slide

Samenvatting
Basisregel:  stam + uitgang

standaard uitgangen:
ich
du
er, sie, es

wir
ihr
sie, Sie
-e
-st
-t

-en
-t
-en
3 uitzonderingen + oplossing:

  1. stam op -t/-d -> extra 'e' bij du/er/ihr
  2. stam op sis-klank -> bij 'du' geen st maar t
uitleg

Slide 27 - Slide

Und jetzt:
- ga naar je gemaakte toets in Lessonup
- kijk wat goed is gegaan en waar je nog aan moet werken


Maak een keuze uit de volgende opdrachten:
- die Aufgaben zu Grammatik E zu K 4
- die Übung auf Papier


Slide 28 - Slide

slotwoord

Slide 29 - Slide