Nederlands Via Vooraf Op weg naar 1F H3 les 1

Nederlands Via Vooraf H3
In de vorige periode hebben we spelling gedaan via Strux en dit afgesloten met dictees.
Nu H3: Natuur
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsVoortgezet speciaal onderwijs

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 2 videos.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

Nederlands Via Vooraf H3
In de vorige periode hebben we spelling gedaan via Strux en dit afgesloten met dictees.
Nu H3: Natuur

Slide 1 - Slide

Doel voor vandaag:
Aan het einde van deze les ken je 15 moeilijke woorden die met de natuur te maken hebben.

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Video

Slide 4 - Video

moeilijke woorden
We gaan nu de moeilijke woorden oefenen die horen bij 
H3 De Natuur

Slide 5 - Slide

Wat betekent: de afvalscheiding?
A
het apart inzamelen van afval
B
klimaatverandering
C
goed voor het milieu
D
recyclen van afval

Slide 6 - Quiz

Wat betekent: biologisch?
A
het milieu
B
de vervuiling
C
op een natuurlijke manier gemaakt of gegroeid
D
alle grond, lucht en water om ons heen

Slide 7 - Quiz

Wat is: Het klimaat?
A
ons milieu
B
het soort weer dat bij een bepaald land of gebied hoort.
C
alles om ons heen wat niet door mensen gemaakt is
D
de voorspelling van het weer

Slide 8 - Quiz

Wat is: een landschap?
A
alle grond, lucht en water om ons heen
B
één van de vier delen van het jaar
C
een groot stuk land
D
hoe een stuk land eruit ziet

Slide 9 - Quiz

Wat is: het milieu?
A
het landschap dat je ziet
B
hoe alles groeit en bloeit
C
alle grond, lucht en water om ons heen
D
alle planten, bomen en dieren

Slide 10 - Quiz

Wat wordt bedoeld met :
de natuur?
A
alle grond, lucht en water om ons heen
B
alle planten, bomen en dieren om ons heen
C
het soort weer
D
een groot bos met oude bomen

Slide 11 - Quiz

Wat is: een oceaan?
A
Een grote zee tussen twee delen van de wereld.
B
Een grote zee bij een land.
C
Eén van de 4 seizoenen.
D
Het vies worden van het water.

Slide 12 - Quiz

Wat is: recyclen?
A
het vies worden
B
het weggooien
C
opnieuw gebruiken
D
kinderen of jongen krijgen

Slide 13 - Quiz

Wat is: een regenwoud
A
Een bos waar het bijna altijd regent.
B
Een groot bos in het buitenland.
C
Een groot bos in een warm gebied waar het veel regent.
D
Een vervuild groot bos.

Slide 14 - Quiz

Wat is: een seizoen
A
Een lekkere zoen.
B
Eén van de vier delen van het jaar.
C
De zomer en de lente
D
De herfst , winter, lente en zomer.

Slide 15 - Quiz

Wat is: uitsterven?
A
doodgaan
B
het ophouden te bestaan van een soort plant of dier
C
dieren die doodgaan
D
planten, dieren en mensen die doodgaan

Slide 16 - Quiz

Wat betekent: vegetarisch?
A
vleeseter
B
waar geen vlees of vis in zit
C
waar geen vlees in zit
D
waar geen vis in zit

Slide 17 - Quiz

Wat is: vervuiling?
A
het vies worden
B
rotzooi opruimen
C
vuilnis wegbrengen
D
de vieze auto wassen

Slide 18 - Quiz

Wat betekent: zich voortplanten?
A
Planten in de grond zetten
B
plantjes kweken
C
zaadjes in de grond doen
D
kinderen of jongen krijgen

Slide 19 - Quiz

Wat is een weersverwachting?
A
dat het gaat regenen
B
dat het gaat waaien
C
de voorspelling van het weer
D
dat het kan vriezen of dooien

Slide 20 - Quiz

Studiemeter
Maak van Starttaal online
Op weg naar 1F 
Thema 3 - Natuur
moeilijke woorden
woordenschat: 3 oefeningen + deeltoets


m

Slide 21 - Slide