Oefentoets UFDV

Toets duurt 1 uur
Veel succes allemaal !
1 / 45
next
Slide 1: Slide
GeüniformeerdMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

This lesson contains 45 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Toets duurt 1 uur
Veel succes allemaal !

Slide 1 - Slide

Als beveiliger zorg je voor preventie. Wat betekent preventie?
A
Veiligheid
B
Voorkomen dat iets gebeurt
C
Nazorg bij slachtoffers
D
Communicatie tussen publiek en beveiliger

Slide 2 - Quiz

De ambulance is 1 van de organisaties voor veiligheid. Welke taak hoort NIET bij de ambulancedienst?
A
Handhaven van de openbare orde
B
Geneeskundige hulpverlening bij rampen
C
Meewerken in een meldkamer
D
Vervoer van zieken en gewonden

Slide 3 - Quiz

De krijgsmacht bestaat uit verschillende onderdelen. Welk onderdeel hoort NIET bij de krijgsmacht?
A
De Koninklijke Luchtmacht
B
De Koninklijke Marechaussee
C
De Koninklijke Zeemacht
D
De Koninklijke Landmacht

Slide 4 - Quiz

Hoe oud moet je zijn om aan een opleiding voor Marechaussee te beginnen?
A
Minimaal 21 jaar en 6 maanden
B
Minimaal 18 jaar en 6 maanden
C
Minimaal 25 jaar en 6 maanden
D
Minimaal 17 jaar en 6 maanden

Slide 5 - Quiz

Je kunt als beveiliger werken in particuliere beveiligingsorganisaties. Bij welke beveiligingsorganisatie werk je als je met een gepantserd voertuig geld en waardevolle goederen vervoert?
A
Particuliere geld- en waardetransportbedrijven
B
Evenementbeveiligings organisaties
C
Persoonsbeveiligings bedrijven
D
Special business security

Slide 6 - Quiz


Wat is GEEN uniformberoep?


A
Directeur
B
Beveiliging
C
Marechaussee
D
Defensie

Slide 7 - Quiz

De douane controleert de bagage van reizigers. Wat gebeurt er als een reiziger verboden souvenirs in zijn bagage heeft?
A
De reiziger levert alle souvenirs in
B
De reiziger betaalt invoerrechten en houdt de souvenirs
C
De reiziger betaalt invoerrechten en een boete en houdt de souvenirs
D
De reiziger moet de souvenirs terugbrengen naar het land van herkomst

Slide 8 - Quiz

Op het vliegveld wordt er gebruik gemaakt van persoonsherkenning met behulp van biometrische identificatie. Wat is GEEN voorbeeld van biometrische identificatie?
A
Stemherkenning
B
Paspoortcontrole
C
Vingerafdruk
D
Vorm van het gezicht

Slide 9 - Quiz

Opa en Oma zijn hun vijfjarige kleinzoon kwijt geraakt
in het winkelcentrum. Hij heet Kay Derckx en is vijf jaar oud.
Hij is 1,20 lang en oma heeft een pleister op zijn oog gedaan,
omdat hij een lui oog heeft..
De omroeper van het centrum vraagt om een signalement
Noteer twee primaire kenmerken van Kay’s signalement.

Slide 10 - Open question

Opa en Oma zijn hun vijfjarige kleinzoon kwijt geraakt
in het winkelcentrum. Hij heet Kay Derckx en is vijf jaar oud.
Hij is 1,20 lang en oma heeft een pleister op zijn oog gedaan,
omdat hij een lui oog heeft..
De omroeper van het centrum vraagt om een signalement
Noteer twee secundaire kenmerken van Kay’s signalement.

Slide 11 - Open question


Aan welke eis moet een
ontruimingsplattegrond voldoen?
A
De vluchtwegen zijn weggelaten, zodat de plattegrond zo overzichtelijk mogelijk is.
B
Op alle plaatsen in het gebouw wordt dezelfde ontruimings- plattegrond op dezelfde manier opgehangen.
C
Er staan zoveel mogelijk verschillende symbolen op de ontruimingsplattegrond.
D
De vluchtroutes moeten vanaf de plek waar je op dat moment staat op de plattegrond getekend zijn.

Slide 12 - Quiz

Als er in een gebouw brand is, moeten de personen die nog aanwezig zijn zo snel mogelijk het gebouw verlaten. Waarmee moet je rekening houden?
A
De personen moeten altijd naar de brand toelopen
B
Gebruik nooit de vluchtroutes die zijn aangegeven op een ontruimingsplattegrond
C
Iedereen moet zich verzamelen bij de aangegeven verzamelplaats
D
Gebruik altijd de lift, nooit een trap

Slide 13 - Quiz

Bij het bepalen van een
vluchtroute houd je rekening
met een aantal punten.
Wat is NIET juist?
A
Deuren in de vluchtroute draaien in de vluchtroute
B
Vluchtwegen zijn voorzien van de vereiste signaleringen
C
Een schuif- en draaideur kun je als onderdeel van de vluchtroute gebruiken
D
Vluchtwegen worden bij het uitvallen van de verlichting voorzien van noodverlichting

Slide 14 - Quiz

Op een ontruimingsplattegrond staan symbolen
voor brand-signalisatie.

Bekijk het symbool.

Wat betekent dit symbool?
A
Sleutel nooddeur
B
Alarmsirene
C
Alarmknop brand
D
EHBO-doos

Slide 15 - Quiz

Via welk communicatiemiddel
zal een surveillant in verbinding
staan met de meldkamer?
A
Telefoon
B
Intercominstallatie
C
Megafoon
D
Portofoon

Slide 16 - Quiz

Bij geüniformeerde beroepen wordt regelmatig gerapporteerd. Wanneer wordt een rapport opgemaakt?
A
Als er iets bijzonders heeft plaatsgevonden
B
Ter voorbereiding van een functioneringsgesprek
C
Aan het einde van elke werkdag
D
Als er een beoordeling plaatsvindt

Slide 17 - Quiz

Bij geüniformeerde beroepen wordt regelmatig gerapporteerd. Wat is het belangrijkste doel van een rapport?
A
Ervoor zorgen dat de rapportage betaald wordt
B
Collega’s informeren
C
Een goede beoordeling behalen
D
Het slachtoffer informeren

Slide 18 - Quiz

Bij geüniformeerde beroepen wordt regelmatig gerapporteerd. Wat staat er NIET in een rapport?
A
Naam van de rapporteur
B
Feiten
C
Meningen
D
Handtekening

Slide 19 - Quiz

Wat is een brand- en sluitronde?
A
Een controleronde door de politie
B
Een controleronde door de brandweer
C
Een controleronde van een publieke ruimte
D
Een sluitpost van de brandweer

Slide 20 - Quiz

Er wordt een brand- en sluitronde uitgevoerd door een mobiele surveillant. Wat is waar?
A
Hij schakelt het alarmsysteem uit.
B
Hij controleert elke keer verschillende punten.
C
Hij spreekt met de opdrachtgever af wat er gecontroleerd wordt.
D
Hij staat tijdens de ronde in contact met de politie.

Slide 21 - Quiz

Waarop wordt tijdens een brand- en sluitronde gecontroleerd?
A
Dat de deuren niet op slot gedraaid zijn.
B
Dat alle medewerkers het pand verlaten hebben.
C
Dat de vluchtwegen goed geblokkeerd zijn.
D
Dat er voldoende ventilatie in het gebouw is.

Slide 22 - Quiz

Wanneer wordt een brand- en sluitronde uitgevoerd?
A
Aan het begin van een werkdag
B
Aan het einde van een werkdag
C
Nadat een brand is geblust (inclusief het nablussen)
D
Als er brandgevaar is geconstateerd

Slide 23 - Quiz


Wat is GEEN feit?


Welke zin bevat een mening?



A
Het weer was koud en mistroostig.
B
De beveiligers hebben goed gehandeld.
C
De man riep: “Weg met de overheid”.
D
Verdere details zijn niet bekend.

Slide 24 - Quiz

In het ABCD-gedragsmodel staat elke letter voor een vorm van gedrag. Bij welk gedrag moet je ALTIJD de politie alarmeren?
A
A-gedrag
B
B-gedrag
C
C-gedrag
D
D-gedrag

Slide 25 - Quiz

Surveilleren is een belangrijk onderdeel van dienstverlenende beroepen. Wat betekent signaleren?
A
Awareness
B
Camera’s inzetten
C
De juiste signalen oppakken
D
Gedrag kunnen voorspellen

Slide 26 - Quiz

Wat betekent non-verbale communicatie?
A
Communicatie met woorden en gezichtsuitdrukkingen
B
Communicatie met woorden
C
Communicatie met woorden en gebaren
D
Communicatie zonder woorden

Slide 27 - Quiz

Wat is GEEN voorbeeld van lichaamstaal?
A
Gezichtsuitdrukking
B
Gebaren
C
Aanraken van iemand anders
D
De toon waarop je iets zegt

Slide 28 - Quiz

Bij het gebruik van een portofoon
wordt er gebruik gemaakt van
de zogenoemde ‘etherdiscpline’.
Wat hoort NIET bij de etherdiscipline?
A
Als je klaar bent met praten eindig je met ‘over’.
B
Als je het gesprek afsluit, zeg je ‘over en sluit’ of ‘over en uit’.
C
Je noemt personen bij de naam.
D
Je boodschap is serieus, kort en zakelijk.

Slide 29 - Quiz

Hoe duid je de letter R aan volgens het NATO-alfabet?
A
Romeo
B
Real
C
Reason
D
Richard

Slide 30 - Quiz

Hoe duid je de letter W aan volgens het NATO-alfabet?
A
Welcome
B
Whiskey
C
Willem
D
Watch

Slide 31 - Quiz

Bij het benaderen van een drenkeling houd je je aan een aantal punten. Wat doe je NIET?
A
Hulpdiensten waarschuwen
B
Drenkeling stevig tegen je aanhouden
C
De drenkeling rustig toespreken
D
Oogcontact houden met de drenkeling

Slide 32 - Quiz

Bij de defensie wordt gebruik gemaakt van exercitie. Wat is het doel van exerceren?
A
Gehoorzaamheid en saamhorigheid trainen
B
Bezeten leiderschap tonen
C
Democratisch leiderschap tonen
D
Macht door middel van kennis overbrengen

Slide 33 - Quiz

Bij de politie zijn diverse functies. Wat houdt het werk van de recherche o.a. in?
A
Surveilleren
B
Overzicht houden
C
Sporenonderzoek
D
Handhaven van orde

Slide 34 - Quiz

De politie gebruikt ook een test om de conditie van agenten te meten. De test die de politie gebruikt heet:

A
Fysieke Vaardigheidstoets
B
Stormbaan
C
Hindernisbaan
D
Coopertest

Slide 35 - Quiz


Een hindernisbaan of stormbaan heeft 15 verschillende onderdelen. Wat is GEEN onderdeel van een hindernisbaan?
A
Evenwichtsbalken
B
Schommel
C
Rioolbuizen
D
Doorwaadbare plaats

Slide 36 - Quiz

Hoe wordt een coopertest ook wel genoemd?
A
Hiba
B
12-minutenloop
C
Stormbaan
D
Parcours

Slide 37 - Quiz

Wat betekent het commando ‘Geef – acht’?
A
De actieve basishouding
B
Een halve draai rechtsom
C
Een militaire groet richting persoon of object
D
Een kwartslag draaien

Slide 38 - Quiz

Wat is een kenmerk van een autoritaire leider?
A
Wil altijd alleen maar winnen
B
Overlegt met zijn deelnemers
C
Eist discipline
D
Laat de groep bepalen wat ze willen doen

Slide 39 - Quiz

Wat wordt bedoeld met ‘fysieke vaardigheden’?
A
Leiderschapsvaardigheden
B
Geestelijke vaardigheden
C
Lichamelijke vaardigheden
D
Dienstverlenende vaardigheden

Slide 40 - Quiz

Bekijk het politiekeurmerk
voor veilig wonen en lees de uitspraken. Wat is waar?
A
Het keurmerk zorgt ervoor dat er niet ingebroken wordt.
B
Het keurmerk is niet zichtbaar aan de buitenkant van de woning.
C
Bij een goed beveiligd huis is een inbreker in ongeveer 30 seconden binnen.
D
Bij een goed beveiligd huis loopt een inbreker ongeveer 3 minuten vertraging op.

Slide 41 - Quiz

Een inbraak kan gepleegd worden door gelegenheidsdieven of professionele dieven. Wat is GEEN kenmerk van een professionele dief?
A
Ze hebben goed gereedschap
B
Ze plannen de inbraak vooraf
C
Ze werken vaak in groepen
D
Ze dragen altijd bivakmutsen

Slide 42 - Quiz

Om een inbraak te voorkomen, moet je ervoor zorgen dat er gebruik wordt gemaakt van de drie L’s. Wat hoort NIET bij de drie L’s?
A
Licht
B
Lang werk
C
Lawaai
D
Losliggend materiaal

Slide 43 - Quiz

Laatste vraag:
Graag krijg ik een stuk feedback over UFDV, wat vond je goed gaan? Wat kan beter? Wat zou je graag terugzien, welk onderdeel vond je minder leuk? Alvast bedankt voor je antwoord!

Slide 44 - Open question

Fijn weekend!

Slide 45 - Slide