instructie komma

1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Slide 1 - Slide

Kennismaken
- toetsen inhalen 
- waar zijn jullie gebleven?

Slide 2 - Slide

Met leestekens maak je het verschil.

Slide 3 - Slide

Komma

Slide 4 - Slide

  • Hij zat op haar schoot en rustte uit.
  • Hij zat op haar, schoot en rustte uit.

Slide 5 - Slide

Wat staat hier?
De meester zei Pietje is een monster


Slide 6 - Slide

Wat staat hier?
De meester zei: "Pietje is een monster."


Slide 7 - Slide

Wat staat hier?
"De meester," zei Pietje, "is een monster."


Slide 8 - Slide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 9 - Slide

Wat staat hier?

De leerlingen die met zekerheid een voldoende willen, hebben vaak goed geleerd en geoefend.

Slide 10 - Slide

komma (,)
Voor een korte pauze in een zin
Voor een betere leesbaarheid
Om misverstanden te voorkomen

Slide 11 - Slide

komma (,)
1) Tussen andere werkwoordsvormen die niet tot het gezegde behoren.
Als de nood het hoogst is, haal je de beste resultaten.
Toen mijn zus een spin zag, gilde ze het uit!

Slide 12 - Slide

komma (,)

2) Voor een voegwoord (want, omdat, terwijl, dan, maar)
Ik heb zin in de zomer, omdat we dan 4 weken naar Frankrijk gaan.

Slide 13 - Slide

komma (,)

3) In een opsomming 

Ik heb drie grote hobby's: hardlopen, lezen en dingen ondernemen met gezin en vrienden.

Slide 14 - Slide

komma (,)

4) als de zin verder gaat na een citaat

'Wacht jij daar maar even', zei de docent. 

Slide 15 - Slide

komma (,)
voor of na een uitroep of een naam. 

'Noah, help je even?'
'U vergeet uw pinpas, meneer!'

Slide 16 - Slide

komma (,)
na een aanhef

Geachte meneer Jansen, 

Slide 17 - Slide

komma (,)
bij een slotgroet

Met vriendelijke groet,

Slide 18 - Slide

Waar moet de komma?
Joas heeft twee cavia's een hond en een kat.

Slide 19 - Open question

Waar moet de komma?
'Johan kom je ook?'

Slide 20 - Open question

Waar moet de komma?
'Hallo ik ben de invaller'

Slide 21 - Open question

Waar moet de komma?
'Uw fietslamp staat nog aan mevrouw.'

Slide 22 - Open question

Je wilt weten wanneer oma klaar is met koken en jullie gaan eten. Welke zin is goed?
A
Wanneer eten we oma?
B
Wanneer eten we: oma
C
Wanneer eten we, oma?
D
Wanneer, eten we oma?

Slide 23 - Quiz

Je hebt een e-mail geschreven. Hoe sluit je de e-mail goed af?
A
Vriendelijke groet, Jan Steen
B
Vriendelijke, groet, Jan Steen
C
Vriendelijke groet Jan, Steen
D
Vriendelijke, groet Jan steen

Slide 24 - Quiz

Wanneer gebruik je een komma?
Voor een verbindingswoord
Na een verbindingswoord
Tussen twee persoonsvormen
Bij 'en' en 'of'

Slide 25 - Drag question

komma
geen komma
voor aanspreking
eind van de zin
tussen 2 pv's
tussen delen van een opsomming
bij een citaat
bij een gedachte
voor en na een bijstelling
na aanspreking
tussen hoofd- en bijzin bij lange delen

Slide 26 - Drag question