6 nov. start 1.3: vervolg Tekstverbanden en signaalwoorden

6/7 nov. - Start 1.3 vervolg tekstverbanden en signaalwoorden 
Havo 2 periode 2 
week 10 2e les (6/7 november)

1 / 35
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 35 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

6/7 nov. - Start 1.3 vervolg tekstverbanden en signaalwoorden 
Havo 2 periode 2 
week 10 2e les (6/7 november)

Slide 1 - Slide

Welkom H2a
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Slide

Welkom H2b 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 3 - Slide

Planning
Lezen  
Presentaties 
Startopdracht: Uitdrukkingen quiz
Instructie 1.3 
~pauze~
verder zelfstandig oefenen
Spel 30 sec. 
Afsluiting

timer
10:00

Slide 4 - Slide

Presentaties H2A


Féline
Olivia
Jurian
Aimée
timer
2:00
volgende keer (12 nov.):


de keer daarop (13 nov.):




Slide 5 - Slide

Presentaties H2B


Jethro
Suus
Mia
Valentijn
timer
2:00
volgende keer (12 nov.):




de keer daarop (14 nov.):




Slide 6 - Slide

Startopdracht
Quiz uitdrukkingen blz. 100: 
lessonup.App
timer
10:00

Slide 7 - Slide

De ....... op het spek binden
A
poes
B
kat
C
vos
D
vogel

Slide 8 - Quiz

Op iedere ...... zout leggen
A
spin
B
vogel
C
koeienstaart
D
slak

Slide 9 - Quiz

...... licht geven
A
rood
B
wit
C
groen
D
blauw

Slide 10 - Quiz

op een ........ wolk zitten
A
roze
B
rode
C
witte
D
blauwe

Slide 11 - Quiz

een ...... in de pap hebben
A
lepel
B
pollepel
C
teen
D
vinger

Slide 12 - Quiz

iemand in de ...... nemen
A
neus
B
armen
C
arm
D
auto

Slide 13 - Quiz

Wat betekent 'een vreemde eend in de bijt'?
A
Een nieuwe vriend
B
Een onbekend dier
C
Persoon die niet thuis hoort
D
Een zeldzaam voorwerp

Slide 14 - Quiz

Wat is 'boter bij de vis'?
A
Een lange betalingstermijn
B
Meteen contant betalen
C
Een kortingsactie
D
Een gift geven

Slide 15 - Quiz

Wat betekent 'over het paard tillen'?
A
Iemand belonen
B
Geld uitgeven
C
Iets te vroeg doen
D
Te veel prijzen

Slide 16 - Quiz

Wat betekent 'een luis in de pels'?
A
Een lastig, kritisch mens
B
Een vriend helpen
C
Iets vergeten
D
Een compliment geven

Slide 17 - Quiz

Wat is uitdrukking voor 'blut zijn'?
A
Slijmen
B
Rijk zijn
C
Zich blauw betalen
D
Op zwart zaad zitten

Slide 18 - Quiz

Wat betekent 'zich blauw betalen'?
A
Blut zijn
B
Slijmen om een goede beurt te maken
C
Gratis krijgen
D
Bijzonder veel voor iets betalen

Slide 19 - Quiz

Wat betekent 'een wit voetje halen'?
A
Blut zijn
B
Bijzonder veel betalen
C
Slijmen om een goede beurt te maken
D
Iets verbergen

Slide 20 - Quiz

Wat is de juiste betekenis van 'afgewezen worden'?
A
iemand de mond snoeren
B
de kous op de kop krijgen
C
iets op je buik schrijven
D
je nek uitsteken

Slide 21 - Quiz

Wat betekent 'je nek uitsteken'?
A
niet lukken
B
risico's nemen
C
iemand laten zwijgen
D
afgewezen worden

Slide 22 - Quiz

Wat betekent 'iets op je buik schrijven'?
A
niet lukken
B
risico's nemen
C
iemand laten zwijgen
D
afgewezen worden

Slide 23 - Quiz

Wat betekent 'iemand de mond snoeren'?
A
risico's nemen
B
iemand laten zwijgen
C
afgewezen worden
D
niet lukken

Slide 24 - Quiz

Wat betekent 'de kous op de kop krijgen'?
A
risico's nemen
B
niet lukken
C
iemand laten zwijgen
D
afgewezen worden

Slide 25 - Quiz

Doel 1.3



 
  • Je leert tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • Je leert vandaag 5 soorten tekstverbanden erbij:                                           
  1. Tegenstellend 
  2. Chronologisch
  3. Opsommend
  4. Toelichtend
  5. Concluderend 
6. Doel-middelverband
7. Oorzakelijk verband
8. Redengevend verband
9. Samenvattend verband
10. Vergelijkend verband

Slide 26 - Slide

 soorten verbanden 1.2:
  • Tegenstellend > zinnen geven elkaars tegenovergestelde aan
  Walrussen leven rond de Noordpool, maar pas werd er één in de Waddenzee gezien. 

  • Chronologisch > als iets volgens een bepaalde tijdsvolgorde moet
  Breng eerst volle melk aan de kook, klop er daarna eierdooiers en suiker doorheen. 

  • Opsommend > zinnen die bij elkaar horen worden na elkaar genoemd
 Ten eerste verbetert het je afweersysteem. Het zorgt daarnaast voor een goede bloedsomloop.

  • Toelichtend > zinnen geven extra informatie, uitleg of een voorbeeld  
 Er zijn verschillende vakmensen bij betrokken, zoals tekenaars, programmeurs en technici. 

  • Concluderend > zinnen trekken een conclusie
Ondanks alle concurrerende vormen van vermaak is het circus dus niet ten onder gegaan. 
                                           
     Elk VERBAND herken je aan zijn eigen signaalwoorden 

Slide 27 - Slide

1.3 Vervolg soorten verbanden
  • 6 Doel-middel: welk middel om doel te bereiken
 Opdat ik niet in de verleiding zou komen, heb ik veel van mijn games gewist.

  • 7 Oorzakelijk: waardoor gebeurt er iets
 Het hele voetbalveld is drassig, dat komt door de hevige regenval. 

  • 8 Redengevend: waarom iemand iets doet of vindt
 Ze moesten wel ingrijpen, omdat veel mensen er te slap voor zijn. 

  • Samenvattend: verkorte weergave
 Al met al hebben we door de regels van de overheid een goede economie. 

  • Vergelijkend: laat overeenkomst of verschil zien
 In vergelijking met een boek lezen is gamen voor mij wel ontspanning.                   
     Elk VERBAND herken je aan zijn eigen signaalwoorden 

Slide 28 - Slide

1.3 Vervolg soorten verbanden
  • 8 Redengevend: waarom iemand iets doet of vindt
 Ze moesten wel ingrijpen, omdat veel mensen er te slap voor zijn. 

  • 9 Samenvattend: verkorte weergave
 Al met al hebben we door de regels van de overheid een goede economie. 

  • 10 Vergelijkend: laat overeenkomst of verschil zien
 In vergelijking met een boek lezen is gamen voor mij wel ontspanning.                   
     Elk VERBAND herken je aan zijn eigen signaalwoorden 

Slide 29 - Slide

Inoefenen
We noteren de signaalwoorden achter elke tekstverband. 
Boek je lesboek erbij op bladzijde 18. 
timer
10:00
6. Doel-middelverband
7. Oorzakelijk verband
8. Redengevend verband
9. Samenvattend verband
10. Vergelijkend verband

Slide 30 - Slide

timer
5:00

Slide 31 - Slide

Aan het werk
Maak opdracht 1 blz. 10 vraag 1, 3, 4 en 9 af.  

Maak opdracht 3 blz. 19 
vraag 5, 6 en 10. 

timer
5:00

Slide 32 - Slide

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 

  1. Je kent 10 tekstverbanden en de bijbehorende signaalwoorden.  

  •  30 sec. spelen (vervolg) 
timer
5:00

Slide 33 - Slide

Volgende les 12 nov : 
Herhalen en oefenen met 1.2 en 1.3 tekstverbanden en signaalwoorden

Huiswerk:  
    Leer de aantekeningen over tekstverbanden en de signaalwoorden. 

    + 12 nov.: 5-tal: presentatie geven!
    + 13/14 nov.: 5-tal presentatie geven! 
    + 13 nov. Boek (uit)gelezen
    27/28 nov.: repetitie 1.2 en 1.3 Tekstverbanden en signaalwoorden. 

    Slide 34 - Slide

    Spel
    Kom naar voren als je 
    aan de beurt bent. 
    Geef de 5 omschrijvingen
    binnen 30 sec. 
    De klas moet het raden. 
    timer
    0:30

    Slide 35 - Slide