overzicht grammaire chapitre 1

Grammaire A
Le pronom relatif = het betrekkelijk voornaamwoord.


1 / 17
next
Slide 1: Slide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

This lesson contains 17 slides, with text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Grammaire A
Le pronom relatif = het betrekkelijk voornaamwoord.


Slide 1 - Slide

Grammaire A : Le pronom relatif
  • Wordt gebruikt om zinnen aan elkaar te 'plakken'.
  • Qui, que, en dont zijn de 3 belangrijkste betrekkelijk voornaamwoorden.

Slide 2 - Slide

Les jeunes sont au festival. 
Ils s'amusent beaucoup.

=> Les jeunes qui sont au festival s' amusent beaucoup.


Slide 3 - Slide

Qui : gebruik je als het terug slaat op het onderwerp.
Exemple: 

Le dj qui se produit est vraiment super!

Te herkennen aan: het werkwoord dat erna komt!

Qui mag je nooit afkorten.

Slide 4 - Slide

Que / qu': gebruik je als het terug slaat op het LV

  • Exemple: 

     Le DJ que Tim aime beaucoup est vraiment super!

    Te herkennen aan: het onderwerp dat erna komt

    Que mag je afkorten tot qu' voor een klinker of stomme h.

Slide 5 - Slide

Dont: komt voor bij werkwoorden met voorzetsel "de" 
  • parler de (praten over)
    avoir besoin de (nodig hebben),
    avoir envie de (zin hebben in),
    avoir peur de (bang zijn voor),
    être fier de (trots zijn op), etc.

    Exemple:
    Le livre dont j'ai besoin est dans mon sac à dos. 
     Le garçon dont j'ai parlé est dans ma classe. 

  • Vertaling: waarover, waarvan, over wie, waarin, etc.

Slide 6 - Slide

Résumé
  1. Bij onderwerp: qui
  2. Bij LV: que / qu'
  3. Werkwoord met  "de": dont 

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Slide

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Slide

Slide 11 - Slide

Let op:
Bij werkwoorden die op -re eindigen, haal je de laatste -e weg voor je de uitgang plaatst.
Dus: Apprendre -  Nous apprendrons
perdre- elle perdra

Slide 12 - Slide

Uitzonderingen
Regelmatige ww: heel ww + uitgang van futur simple
Onregelmatige ww: stam+ uitgang van futur simple
De stammen van de volgende ww leer je uit je hoofd:
être
ser
avoir
aur
faire
fer
aller
ir
pouvoir
pourr
vouloir
voudr

Slide 13 - Slide

Wanneer gebruik je de conditionnel en wat is het voor tijd?
  • om je beleefd uit te drukken
  • bij een voorwaarde of veronderstelling
  • in het Nederlands gebruik je zou/zouden

Achter het hele werkwoord(net als de futur simple) zet je de uitgangen van de imparfait
ais,ais,ait,ions, iez, aient
Dus: Je voudrais réserver une table = Ik zou graag een tafel willen reserveren

Slide 14 - Slide

Dus!!!!
De futur(toekomende tijd)
Hele werkwoord + ai,as,a,ons,ez,ont 
je donnerai =  ik zal geven


Conditionnel ( de verleden toekomende tijd)
Net als de futur maar dan met als uitgang de vormen van de imparfait
je donnerais = ik zou geven 
Kijk voor de vormen op je (nieuwe) werkwoordenblad

Slide 15 - Slide

Let op! Si + voorwaarde
Bij zinnen die beginnen met si (als), en dus een voorwaarde aangeven, gebruik je verschillende tijden in hoofd- en bijzin. 
Als si gevolgd wordt door een présent, dan gebruik je in de hoofdzin de futur simple.
Als si gevolgd wordt door de imparfait, dan gebruik je in de hoofdzin de conditionnel.

Slide 16 - Slide

Voorbeeld 
Si tu pars en vacances, tu devras peut-être prendre l'avion.

Si je gagnais au lotto, j'arrêterais de travailler.

Slide 17 - Slide